Eén van mijn eerste jazzplaten. Ik kreeg ‘m op mn verjaardag (tegelijk met Tenor Conclave). Zal wel in 1985 zijn geweest. Heb ‘m dus vaak gedraaid, maar inmiddels zeker 15 jaar niet gehoord. (Ook niet als mp3). Mijn eerste reactie is ‘au’. Parker blijft Parker en ik ben groot Parker-fan, maar dit behoort tot zijn zwakste opnames. Kant A is – op 1 nummer na – met big band of met strijkers en afgezien van Parker’s bijdrage totaal oninteressant. Kant B betreft zijn studio-opnames uit zijn laatste jaar, 1954. Soms klinkt hij ineens geïnspireerd (op My Heart Belongs to Daddy), dan weer fragiel. Hij moet een wrak zijn geweest. Ik hou de LP, want Parker is Parker, en zelfs in mindere vorm torent hij ver boven de anderen uit.
Eén van mn all-time favorieten: het kwartet van Roscoe Mitchell uit 1967, nog voor het Art Ensemble en met Philip Wilson op drums. Zo fris klinkt het. De LP is het grijsgedraaide exemplaar dat ik jaren geleden voor een gulden van de bibliotheek kocht. De bas van Malachi Favors heeft nooit zo goed geklonken als hier, Philip Wilson is in topvorm, Lester Bowie speelt heerlijk net als Roscoe Mitchell, en dan is er de wonderbaarlijke vrije stroom van geluiden en geluidjes, en alle ‘little instruments’…
ESP-disk by Fontana. Klassieker. Wat een plezier om muziek van vinyl te spelen. (Wat een ellende om diezelfde muziek van youtube te spelen zoals ik de afgelopen dagen deed).
Dit is de Sun Ra waar ik van hou – en de Sun Ra die ik het eerst hoorde. (De ‘hits’ die je niet uit je kop krijgt hoorde ik pas veel later). Met echo, vervorming, gekke effecten, marimba’s die klinken als synthesizers, Ronnie Boykins die alles bij elkaar houdt, plots strakke solo’s (Marshall Allen!) en dat vreemde gebrek aan focus. Volstrekt onplaatsbaar. Soms lijkt het op Stockhausen, soms op slechte geïmproviseerde muziek, dan als free-for-all freejazz met een strak compositieschema dat toch geen vorm creëert: eerst dit, dan dat. Ik kocht de ESP-LP uit 1966 voor iets van een tientje (guldens). ‘Ra’s music is reconstructed (?) around “interweaving compositional and improvisatory creative principles with programmatic affects’ (schreef Ekkehard Jost in 1974).
Sun Ra and his Myth Science Arkestra. Met het briljante Moon Dance. En ik hou van de toon van Ronnie Boykins op deze plaat. Een echte El Saturn-vinyl voor zover ik kan zien, 1967 (de opnames schijnen van 1963 te zijn, de uitgave met deze hoes is van 1969). Ooit tweedehands voor een tientje (in guldens) gekocht. Het blijft onwaarschijnlijk vreemde muziek. Met idiote studio-effecten, vervorming, rare microfoon-opstellingen, en een merkwaardige gebrek aan focus. Natuurijk hou ik deze.
Pakte ‘m op goed geluk uit de kast. Volstrekt vergeten dat ik deze had. De muziek herken ik wel meteen. En ik kan er nog bij meefluiten. Ik denk dat ik ‘m na een live concert heb gekocht. Aangename muziek. Soort van lo-fi impro elektro.
(Vind zo snel niet de blauwe cover van Vol.2)
Nog zo’n LP die ik voor 2 of 3 gulden op de markt kocht. Nooit goed geweten wat ik ermee moest. Ik heb ‘m n niet veel vaker dan een keer of 4 geluisterd. Paul Motian’s drumwerk komt bij mij nooit echt aan. Er zijn redenen om deze LP te houden: Bill Frisell anno 1983 (‘Bill Frisell … was recommended for this date by Pat Metheny’). Joe Lovano anno 1983. Jim Pepper. Ed Schuller op bas. Ze maken muziek waar je eigenlijk heel goed naar moet luisteren, heel precies volgen wat er allemaal gebeurd, de conversaties ‘binnenin’ horen. Hoe de verschillende stemmen ineenvlechten. Maar het pakt me niet. Ook nu niet.
In 1985 begon ik echt naar jazz en geïmproviseerde muziek te luisteren. Ik ging voor het eerst naar het BIMhuis. (Wat was mijn eerste concert? Het Paul van Kemenade kwintet of Elvin Jones’ jazzmachine?) Ik ging naar de zaterdagmiddagconcerten in het Stedelijk. Daarvoor luisterde ik al naar Michiel de Ruyter’s NOS Jazzgeschiedenis. (Ik herinner me zijn stem die de leden van de Duke Ellingtonband opnoemt, ik herinner me dat Thelonius Monk overleed, het was het jaar van 100 jaar James Joyce en Virginia Woolf: 1982. Ik was 16). Ik kende ook een paar LPs van John Coltrane.
In 1985 werd het Podiumtrio opgericht: Paul van Kemenade, Jan Kuiper, Wolter Wierbos. Ik had een tape met een liveoptreden dat van iets later is als deze LP – waar het trio super op elkaar is ingespeeld. Die tape draaide ik iedere week zeker 1 keer. Ik ken de thema’s nog steeds uit mn hoofd. En als je me vroeg, wat is het beste trio in deze bezetting, dat van Zorn – Lewis – Frisell (met News for Lulu), of dat van Van Kemenade – Wierbos – Kuiper, dan antwoorde ik: de tweede, het Podiumtrio. Zoveel speelplezier, zoveel energie, zoveel passie, zoveel muziek. (En dit trio brengt het beste van alledrie naar voren).
(Hier zou een uitweiding kunnen volgen over waarom Van Kemenade’s kwintet net ‘minder’ is, het ‘pad’ van Jan Kuiper, en waarom Wolter Wierbos van mijn radar is verdwenen terwijl hij midden jaren ’80 zo’n beetje de beste trombonist van de wereld leek te zijn – of was). (Misschien is hij dat nog wel – maar ik heb hem al zeker 20 jaar niet meer live gehoord).
(Uh, toevoeging: ja, ik vind het Podiumtrio leuker zonder Jamaladeen Tacuuma en Cornell Rochester).
Enzovoorts. De LP kocht ik ooit op Koninginnedag.
Net uit. Self-published. (Dus betaalbaar). Omar Muñoz-Cremers’ Kritische massa. Schrijven over muziek, 25 korte essays over 25 popalbums die samen een beeld vormen van de ontwikkeling van popmuziek, van min of meer 1976 (punk als ‘Stunde Null’) tot Aphex Twin’s Syro. Persoonlijk, poëtisch, precies – en toekomstgericht. Ik las ze van t weekend, allemaal, in één adem. Grote aanrader voor iedereen die ervan houdt om over muziek te lezen. (En dan heb ik nog ‘ns bijna niks met pop – of is dit boek mij juist daarom zo welkom?) Haal ‘m hier.
George Lewis. In 1985 (was het 1985?) ging ik voor het allereerst naar een concert met hedendaagse geïmproviseerde muziek. In mn eentje (met wie had ik moeten gaan?). George Lewis en Gerry Hemingway op zaterdagmiddag in het Stedelijk. Ik zal het nooit vergeten.Lewis zittend, iets naar achteren. Hemingway achter zn drums. Stilte. Opperste concentratie. En dan: gaan! Lewis demonteert razendsnel zn trombone om vervolgens op mondstuk en losse buis geluiden te maken, Hemingway gooit theedoeken over zn drums en maakt daarop geluid, blaast de vellen aan. Enzovoorts. Ik moet ergens een tape hebben met de opnames die later op de radio werden uitgezonden. Ik herinner me dat er ook een tapestuk van Lewis op het programma stond. En hij improviseerde vrijwel zeker ook met het interactieve computerprogramma waaraan hij bij STEIM werkte. Hemingway – die ik later heel vaak live heb gehoord en gezien – deed ook een solostuk. De zaal was vol bij het begin, en liep leeg. De helft bleef. Ik was ‘verkocht’ – vanaf het allereerste geluid.
George Lewis neemt dus een speciale plek in mijn luistergeschiedenis in. Nog altijd is hij mijn favoriete trombonist. (Luister naar ‘m in de kwartetten van Braxton, in de big band van David Murray).
Solo Trombone Record werd opgenomen in 1976 (Lewis was 24) – net na zijn tour met Count Basie (sic, Count Basie) – en ik vraag me af of ik er wel ooit goed naar heb geluisterd. Ik herinner met ‘Piece for Three Trombones Simultaneously’ als saai, en wat artificieel door de overdubs, maar saai is het geenszins. In Phenomenology zit hij heerlijk te ‘jazzen’ en Lush Life is schitterend. Toen ik de LP kocht luisterde ik heel veel jazz – van Lester Young tot Henry Threadgill. Misschien klonk trombone solo me te kaal? I like it now…