Twee componistenbiografieën: Otto Ketting en Peter Schat

Otto Ketting

In augustus als ik twee componistenbiografieën. Eerst die van Otto Ketting, door Elmer Schönberger, daarna, omdat ik toch bezig was, het eerste deel (deel twee zal helaas, zo begreep ik, nooit geschreven worden) van de biografie van Peter Schat door Bas van Putten. Beide boeken leende ik van de bibliotheek. Ik weet eigenlijk niet precies waarom ik van de bibliotheek thuiskwam met de biografie van Otto Ketting. Zag ik ‘m gewoon op de plank staan, en leende ik ‘m uit vage interesse, of had ik ‘m ooit op mn lijstje gezet van te lenen boeken, en zag ik ‘m nu op de plank staan? Tot mijn verbazing – ik was eigenlijk nog volop bezig met Proust, en was van plan Nicht Bette van Balzac te lezen – begon ik in de biografie van Ketting en hield ik pas op toen ik op de laatste bladzijde was.

Mensen die me de biografie van Ketting zagen lezen, probeerde ik uit te leggen dat ik het interessant vond om in die levensbeschrijving te ontdekken hoe een bepaalde vorm van cultuur is gebaseerd op een een specifieke culturele infrastructuur, en hoe die infrastructuur een bepaalde vorm van muziekcultuur en componeren mogelijk maakt. (Want waarom zou je, werkend in het domein ‘kunst en technologie’ een biografie van een helaas al bijna vergeten componist lezen?) Als die infrastructuur verdwijnt, verdwijnt daarmee ook een bepaalde vorm van cultuur. Het verhaal van Ketting’s muziek, en diens positie in het Nederlandse muziekbestel tussen eind jaren vijftig tot in de 21ste eeuw, intrigeerde me omdat het ook iets duidelijk leek te maken over de transformatie van de muziekcultuur – al is dat niet het hoofdthema van de biografie. Ik bedacht dat het soort componist dat Otto Ketting was, nu bijna niet meer bestaat. En dat dat eigenlijk bijzonder jammer is. Precies uitleggen waarom het soort componistenbestaan dat Ketting leidde (en daarbij horen opvatting van het vak, en opvattingen over wat goede muziek is) bijna niet meer bestaat (hoewel er nog steeds componisten zijn die op een vergelijkbare manier in hun levensonderhoud proberen te voorzien) vergt een uitgebreid muzieksociologisch onderzoek en betoog. Dat voert te ver. Voor nu. In plaats daarvan zal ik proberen uit te leggen wat me specifiek bleek te interesseren aan Ketting als componist.

Otto Ketting is voor mij – jaargang 1966 – een bekende naam. Niet zo bekend als Andriessen, maar wel één van de naoorlogse Nederlandse componisten die vanaf de jaren zestig naam beginnen te maken. Wie had je verder, Ton de Leeuw, Tristan Keuris, wat later Klaas de Vries, enzovoorts. Ik heb ook ongetwijfeld het een en ander van zijn muziek op de radio gehoord. Maar ik ben nooit naar een uitvoering van een van zijn werken geweest, en ik heb ook geen herinnering aan stukken van hem. Al herken ik hem op een foto (door die snor en later de bril met één mat glas), ik zou geen stuk muziek van hem herkennen. (Nu, na het lezen van de biografie wel, want terwijl ik las luisterde ik naar de vele fragmenten die Schönberger online heeft gezet, en naar orkestwerken die op Spotify staan). Ketting zat (net als andere Nederlandse componisten van zijn generatie – Andriessen uitgezonderd) – aan de rand van mijn gezichtsveld. Deels omdat een deel van zijn productie plaatsvindt voor ik de muziek begon te volgen (dus voor 1982), deels omdat mijn muziekinteresse zich in de loop van de jaren tachtig al snel richtte op free improv en jazz. Ik luisterde zeker wel naar de radio 4-programma’s met hedendaagse klassiek, en ik las er over. Maar het speelde zich in de periferie van mijn interesse af. (Tegelijk is het grappig dat ik wel degelijk muziek van Ketting kende – hij maakte immers de muziek bij een aantal overbekende films en documentaires, maar ik wist niet dat het muziek van Ketting was).

Daarom ben ik nu extra geïnteresseerd om over iemand als Ketting te lezen. Invullen van gaten in mijn kennis, achteraf beter leren de context leren kennen van de muziek waar mijn hart naar uitging, en de directe voorgeschiedenis daarvan. De hoofdlijnen ken ik wel: Andriessen en Reinbert de Leeuw – die waren zelfs op televisie. (Ik herinner me een programma met Reinbert de Leeuw, volgens mij ging het over Liszt, en vooral over het moment waarop het Westerse tonale systeem uiteen begint te vallen, De Leeuw speelt een specifiek akkoord, en legt uit. Zulke momenten – of ik het nu begreep wat De Leeuw uitlegde of niet – zijn richtinggevend geweest voor mijn interesse in muziek). De discussies over ontoegankelijkheid van nieuwe gecomponeerde muziek kreeg ik wel mee, en vond ik totaal oninteressant. Ik luisterde het liefst naar zogenaamd moeilijke muziek, andere muziek, avant-garde, nieuwe wegen, avontuurlijke muziek, onderzoekende muziek. Muziek om je prettig bij te voelen heeft me nooit zo geïnteresseerd – muziek die je aanzet iets te doen, die je energie geeft, die wel. Dat ik nu bijvoorbeeld in Ketting geïnteresseerd ben, is ook omdat ik me realiseer dat zijn muziek aan mij voorbij is gegaan. Natuurlijk, het gebeurt dagelijks dat je op internet de muziek van iemand opzoekt, omdat je wil weten wat het is of was, omdat je je realiseert dat je er nooit aandacht aan hebt besteedt maar er wel een mening over op na houdt. En vaak duurt dat een minuut of tien. ‘Oh, ja, zoiets. Misschien later nog eens naar luisteren’. Of, ‘oh, ja, zoiets, maar dat boeit me inderdaad helemaal niet’. ‘Oh, ja, dat, dat kende ik toch’. Maar Ketting pakte me.

Terzijde, Ketting is voor mij natuurlijk van een ‘eerdere generatie’. Ook daarom herinner ik me geen muziek van hem, daarom bevond hij zich in de periferie van mijn interesse. De eerste composities van Iannis Kyriakides en Michel van der Aa herinner ik me wel – daar convergeert de hedendaagse gecomponeerde muziek met mijn interesse, komt ze een geluidswereld in die ‘de mijne’ is, of vormt ze een klankwereld die ik als de mijne herken.

Schönberger’s biografie is helder, gebaseerd op uitstekend onderzoek, en voorzien van heel veel documentatie – op de bijbehorende website – waaronder uren aan muziek. Hij gaat gelukkig vooral over de muziek die Ketting schreef, en minder over zijn persoonlijk leven. Zijn persoonlijk leven (gedoe met vrouwen, problemen met zijn gezondheid) komt voor zover van belang wel aan de orde (en soms zou je graag toch nog net wat meer weten: welke platen kocht hij verder nog? Wat was zijn werkschema?). Ook de culturele context komt alleen aan de orde in relatie tot het componeren en de muziek van Ketting. In dit boek geen brede beschouwingen over alles wat er indertijd in de muziek en daarbuiten gebeurde, waarbinnen dan Ketting’s muziek wordt geplaatst. De methode is andersom: focus op de muziek van Ketting, en wanneer dat nodig is de context. Want voor Ketting is componeren vooral een vak. Muziekmaken is een kwestie van vakmanschap. Niks quasi-diepzinnigheden over kunstenaarschap, niks diepe inzichten, speciale gaven, specifieke gevoeligheden die gewone mensen missen. ‘Inspiratie wantrouw ik ten zeerste’ zegt Ketting in de documentaire uit 1997 van Kees Hin. Ook daarin komt hij – net als in de biografie – naar voren als een nuchtere vakman. Dat wil zeggen: als iemand die precies weet hoe je de noten kunt laten klinken, hoe je van klanken muziek kunt maken. Ook een componist die wil experimenteren, niet bang is om iets uit te proberen. Weliswaar komt in die documentaire het een en ander voorbij over de visie van de kunstenaar en het diepe voelen en het lijden en die hele romantische rimram, maar dat komt niet uit de mond van Ketting. (Het is Margriet de Moor die zulk soort dingen impliceert, en een beetje de geëxalteerde musicoloog en Ketting-fan Maarten Brandt die uitlegt wat er zo goed is aan Ketting’s muziek).

Ketting’s vakmanschap leidt in combinatie met zijn verlangen om nieuwe dingen te proberen tot heel sterke muziek. Het klinkt, staat, intrigeert. De klankopbouw is prachtig, de instrumentatie ook. Je denkt: dit is fantastisch om te spelen. Hoe hij voor trombones schrijft! Het is veel ‘sterker’ dan ik had verwacht, ook de oudere stukken. Zelfs Collage 9 – wat eigenlijk een raar anti-stuk is uit de tijd toen alle componisten bezig waren om grenzen op te rekken – weet nog te intrigeren. Ketting heeft altijd zijn eigen weg gezocht. Ik vermoed dat ook daardoor zijn muziek nu nog steeds zo goed klinkt. Met passages voor koperblazers waarin je de voicings van de jazz (Kenton, maar ook Gil Evans) hoort – zonder dat het op jazz lijkt. Ketting sloot zich niet aan bij de serialisten, bij geen enkele club. Nee. Hij schreef muziek. En als hij geen opdracht had voor een orkestcompositie, dan schreef hij goede stukjes voor film of toneel. En daaruit blijkt zijn vakmanschap. Natuurlijk, het is allemaal Alban Berg, Stravinsky, Aaron Copland, en wat jazz – en dus niet Boulez, Stockhausen, of Reich. (Time machine dendert als Andriessen, maar komt niet uit Reich of minimalisme, maar uit Copland, Stravinsky en jazz). Kortom, wat ik las (maanden op tournee met een slechte Glenn Miller-cover big band; fijn jazz spelen met vrienden, later componeren – wat hij eigenlijk al kon, dankzij zijn vader) en wat ik hoorde, vond ik een voorbeeld van, wel, hoe muziekcultuur kan werken (en ooit werkte). Waarom componeert Ketting? Natuurlijk, omdat hij muziek ‘hoort’, en die wil uitvoeren, of laten uitvoeren, maar ook omdat anderen hem er om vragen (een orkest geeft een opdracht). Het is niet meer dan een natuurlijke gang van zaken dat hij componeert (en alles wat daarbij komt, muziek luisteren, partituren bestuderen, ideeën uitschrijven, subsidie aanvragen, overleggen, vergaderen, lesgeven), en het is (lijkt) niet meer dan vanzelfsprekend dat er in een samenleving mensen zijn die zijn muziek willen horen (want je wilt toch nieuwe muziek horen?), en dat er dus een hele infrastructuur is ontstaan die zoiets mogelijk maakt. Met orkesten (die tijd hebben om te repeteren), met een conservatorium en muziekscholen, met mensen die zelf als amateur muziek maken, met financiële ondersteuning (want je moet eten), met mensen die er over schrijven – en dan niet alleen uit PR-overwegingen, maar om te reflecteren op de muziek, om je mening te vormen, om te begrijpen, de muziek verder te brengen, een dialoog aan te gaan, een manier om in tekst op hetzelfde niveau te opereren (en te praten) als de componist en de musici. Zo’n infrastructuur ontstaat (en bestond deels) in de tijd van Ketting. Toen hij begon was er een overvloed aan orkesten – omdat live muziek nog centraal staat in de muziekcultuur (er is wel radio, maar het orkest of het bandje is nog niet vervangen door de DJ of de playlist). Er was in die zin ‘veel muziek’. Ketting heeft bijgedragen aan die infrastructuur; hij behoort tot de generatie componisten die zich hebben ingezet voor betere beloning, voor stipendia, enzovoorts. En aan het einde van zijn leven zie je dat die infrastructuur – om verschillende reden – al aan het verdwijnen is, afkalft, aan waarde inboet (want waarde wordt puur economisch, PR-gebaseerd, niet gebaseerd op een idee over ‘goede muziek’). Daar zijn verschillende redenen voor, sommige van die redenen zijn misschien zelfs positief, maar ze werken op een negatieve manier op elkaar in. Natuurlijk, we hebben nog Michel van der Aa, Calliope Tsoupiaki, Iannis Kyriakides, Kate Moore – maar al zou ik hier makkelijk twintig, dertig componisten kunnen noemen, ik vraag me af hoeveel ‘gewicht’ ze dragen, en hoe precaire hun situatie is – cultureel en financieel. (Niet dat ik de indruk heb dat Ketting zo fantastisch verdiende, maar hij kon wel rekenen op een steady stroom opdrachten, zijn werk werd steeds meermaals uitgevoerd, kwam op de radio (waar vind ik de online ‘channels’ met hedendaagse Nederlandse muziek? – en dan bedoel ik niet van die PR-gerichte channels, als over de dag van de componist of iets dergelijks. Ja, de Concertzender… maar dat is ook al sinds 1984).

En ja, als je dan de productie hoort van Ketting, met al die werkelijk schitterende stukken – die toch echt veel instrumentalisten en goede orkesten nodig hebben om tot klinken te komen – dan vraag ik me echt af: waarom hebben we hier niet veel meer van? Waarom kunnen we geen muziekcultuur blijven ontwikkelen waarin Otto Ketting-achtige componisten werk kunnen maken? Waarom is het allemaal zo mager nu? (En natuurlijk heeft het ook iets te maken met Kettings benadering van de muziek, zijn benadering van het componeren, de diepgaande kennis van muziek, van theorie, hoe je van klanken muziek maakt, hoe je omzet wat je in je hoofd hoort, wat een logische of intrigerende of spannende ontwikkeling in een stuk muziek is, hoe je luistert, enzovoorts). Juist omdat Ketting las componist zijn eigen pad volgde, en nooit achter de mode aanliep, overtuigd zijn muziek nog steeds. (Natuurlijk, we hebben wel wat, maar hoe vaak kan bijvoorbeeld Modelo62 spelen, hoeveel composities kunnen zijn in opdracht geven, aan hoeveel nieuwe stukken kunnen zij werken, en hoe vaak kunnen die uitgevoerd worden?)

Peter Schat

Na het lezen van de biografie van Otto Ketting had ik zin om me nog verder te verdiepen in de ontwikkeling van de Nederlandse muziek in de periode 1950 tot heden. Jacqueline Oskamp’s biografie van Louis Andriessen staat nog niet in de bibliotheek (hmm, zal ik die kopen?), die over Reinbert de Leeuw heb ik gelezen, Oskamp’s Onder stroom en Een behoorlijk kabaal idem. En zo kwam ik toch uit bij Bas van Putten’s Alles moet anders, het eerste deel van diens biografie over Peter Schat. Die had ik ooit wel eens geleend, en de inleiding gelezen, maar de rest niet.

Mijn beeld van Peter Schat en zijn muziek is vaag, maar ik heb wel weet van de belangrijke momenten uit zijn carrière. Hij was, veel meer dan Ketting, een ‘aanwezigheid’, hij zorgde er voor dat de aandacht op hem werd gericht. Reconstructie, en daarvoor Labyrinth waren controversiële samenwerkingen waarmee hij muziekgeschiedenis schreef (of in ieder geval voor veel stof tot discussie zorgde), en waarover ik in de nodige andere boeken al veel heb gelezen. (Immers, aan Reconstructie deden ook onder andere Reinbert de Leeuw, Andriessen, Claus, Mulisch en Mengelberg mee). Over Houdini, zijn circusopera, weet ik dan weer niks, maar ik kan me wel de ophef herinneren omdat het in de kranten stond, ongeveer op het moment dat ik muziekrecensies begon te lezen. In 1982 – het jaar waarin ik de muziek serieus begin te volgen – presenteert hij zijn Toonklok. Ook dat herinner ik me. Met mijn beperkte muziektheoretische kennis heb ik jarenlang gedacht dat het ongeveer hetzelfde was als de kwintencirkel (die ik ook maar half begreep, kennis daarover haalde ik uit de encyclopedie), maar wat me bijbleef was de shift van links naar conservatief rechts, waarmee Schat’s nieuwe muziek voor mij aan een kant terecht kwam die nou niet direct mijn interesse en sympathie had. (De nieuwe muziek in de jaren tachtig: Gorecki trok ik nog, van Arvo Pärt hield ik niet, Philip Glass vond ik een verschrikking, Canto Ostinato een marteling). Toen ik een jaar of twee geleden min of meer bij toeval een avondje Peter Schat luisterde, het was denk ik De hemel, vond ik die muziek eigenlijk best oké.

Het effect van het lezen van Schat’s biografie is tegengesteld aan dat van het lezen van de biografie van Ketting. Je krijgt gaandeweg steeds minder sympathie voor Schat als persoon, steeds minder voor zijn ideeën over muziek, en als je dan naar zijn composities gaat luisteren – beschikbaar op CD’s uitgegeven door Donemus – dan overheerst teleurstelling. Sommige stukken klinken bij eerste beluistering best interessant. Maar als je er dan meerdere achter elkaar luistert, en er nog eens naar luistert, en er nog eens in de biografie wat informatie over opzoekt, dan begin je te denken: wat is dit eigenlijk slecht… Het ene jaar zus, het volgende zo, elk stuk is een intrigerende aanzet tot een muzikale visie, maar wat er volgt is weer iets anders, een bij nader inzien niet zo heel goed stuk, met weer een andere benadering. Schat loopt steeds achter de modes aan, pretenderend dat hij – juist hij en niemand anders! – de modes net een stap voor is. Natuurlijk zijn ze best goed, die stukken. Ze zijn niet middelmatig, maar ze hebben de tand des tijds slecht doorstaan. Ze klinken als modieuze probeersels, waar Ketting stukken – zelfs zijn stuk voor orkest en jazzkwintet (dat het meest een ‘probeersel’ is), en zijn Collage 9 – na zoveel decennia, nog steeds weten te overtuigen, of op z’n minst intrigeren.

Dat effect is ongetwijfeld deels te wijten aan de biograaf, Bas van Putten, maar die doet Schat zeker geen onrecht. Van Putten begint zijn boek met een lange inleiding waarin hij zijn persoonlijke positie ten opzichte van Schat beschrijft. Elmer Schönberger kende Otto Ketting persoonlijk, en verkeerde in min of meer dezelfde kringen. Voor Schat is Van Putten een muziekjournalistje van beperkte importantie, en de sociale kringen rondom Schat en die waarin Van Putten verkeert raken elkaar nauwelijks. Van Putten beschrijft zijn reserve ten opzichte van de figuur Schat, zijn twijfels, en hoe hij overtuigt raakt van Schat’s muziek door het schrijven van de tekst voor de CD-uitgaves van Schat’s vroege werk. En, zo stel je je voor, dan gaat hij aan het werk, en gaandeweg begint hij zijn onderwerp te haten en nog meer te haten. Wat een vervelende persoon, wat een zelfingenomenheid, het universum draait om Schat, een mythomaan die achter elke mode aanloopt uit naam van de zogenaamde revolutie die moet komen, en daar, als de mode een andere kant uitgaat, bijdraait en en even drammerig zijn schuld belijdt en vind dat anderen dat ook moeten doen. In de dagelijkse omgang blijkbaar zeer charmant en overtuigend, maar ook, mede daardoor, uiterst onsympathiek, zeker als je er van een afstandje naar (terug)kijkt. Van Putten documenteert dat allemaal zeer kundig, maar verstopt zijn irritatie niet.

Nu wordt het wat ingewikkeld. Want ik vind Van Putten doorgaans irritant. Hij is van mijn generatie, en een vertegenwoordiger van wat ik vroeger de ‘colbertjesbrigade’ noemde. De mensen, meest uit eigen kring, die colbertjes gingen dragen om zich zo van de waardering van wat zij als hun ‘peers’, zagen, namelijk mensen op posities met meer macht, posities die zij graag wilden gaan bekleden en waar ze doelgericht naar streefden. Oké, niks op tegen, zo zit de wereld in elkaar, maar het is niet mijn manier geweest. Ik ben wellicht te recalcitrant, zoek juist naar andere, nieuwe wegen. (Daarom kwam ik in de nieuwe media terecht, en ga ik nog steeds naar concerten waar soms maar 10 man publiek op afkomt). Ondertussen waren zij natuurlijk een stuk realistischer dan ik. Misschien had ik het allemaal niet zo erg gevonden als Bas van Putten daarnaast zou schrijven voor de Fiets of De Muur, maar hij schrijft al jaren voor Autoweek. Voor mij klinkt dat als politiek-cultureel gezien rechts-conservatief. Ik haat auto’s. Van Putten is heel goed in zijn kritische filering van links-revolutionaire pretenties in de muziek – en trouwens ook andere pretenties. Vaak sta ik net wat sympathieker tegenover die links-revolutionaire pretenties, en des te irritanter is het dan om te moeten toegeven dat Van Putten in veel, zo niet alle gevallen, gelijk heeft (achteraf gezien) en terecht pretentieuze ballonnen doorprikt. Bovendien schrijft hij donders goed. En – nog irritanter – inzake de waardering van de muziek ben ik het ook vaak met hem eens, en zijn verdediging van allerlei volgens anderen ‘moeilijke’ muziek is spot-on, waardevol en zeer prijzenswaardig. Oké, misschien houdt hij te veel vast aan een idee van moderne muziek (namelijk muziek geschreven door een individu, met gebruik van zo geavanceerd mogelijke middelen), en (maar dat weet ik eigenlijk niet) kan hij nieuwere ontwikkelingen (Raven Chacon, Catherine Lamb) niet smaken, Hij vindt ongetwijfeld de meeste nieuwe elektronische muziek slecht of oninteressant vergeleken bij Boulez of Nono (maar ook daar zou hij tot op zekere hoogte een punt hebben). Wat ik wil zeggen: elke keer als ik een stuk van Van Putten lees, betrap ik mezelf op deze irritatie, betrap ik mezelf erop dat ik denk iets met hem heb uit te vechten te hebben, waardoor mijn eigen positie inzake muziekcultuur hopelijk sterker of helderder wordt. Van Putten zit zelf natuurlijk in een even moeilijk parket: hij vertegenwoordigt en verdedigt met overgave een burgerlijke cultuur en een burgerlijke beschaving van zeer hoog niveau, die in de periode waarin hij actief is, sterk aan waarde inboet, en waarvan het economisch fundament langzaam ineenstort, ook door teruglopende overheidsondersteuning. (Want de waarde voor de samenleving wordt niet meer ingezien). Er is niets wat Van Putten daartegen kan doen. Zijn ‘peers’ gaan niet meer – om zich te onderscheiden (distinctiedrang, denk Bourdieu) – op de zaterdag naar de nieuwe opera van, zeg Robin de Raaff, en als ze zouden gaan, dan verdienen ze daar geen enkele ‘kudo’ mee van hun meerderen. (Die ‘kudo’s’ krijg je door mee te doen met de marathon, of een triatlon). De culturele waarde van wat Van Putten het meest waardevol vindt, telt in de huidige samenleving niet meer. (Maar die auto’s, waarover hij ook schrijft, die zijn vreemd genoeg nog altijd belangrijk). Anyway, zeg ik dan. You get my drift. Die burgerlijke cultuur was zo slecht nog niet, maar ik heb liever een andere. Terug naar Schat.

Van Putten lost in zijn biografie van Schat het probleem van zijn toenemende irritatie over de persoon Schat en zijn mythomanie op door veel aandacht te besteden aan de context waarin Schat opereert. Er is een mini-biografie van Kees van Baaren, een lang essay over de ideeën van Pierre Boulez, heel veel bladzijden gaan over het Amsterdam van de provotijd waarin Schat verzeild raakt. Wel tien pagina’s zijn een samenvatting van Boon’s Paradijsvogel, de roman waarop Schat het script voor Labyrinth baseert. (Het enige boek van Boon – ik lees graag Boon – waarvan ik niets begrijp). Veel tekst rondom Reconstructie. Bijna altijd zijn die gedeeltes een stuk interessanter dan de passages over het persoonlijk leven van Schat. Die begon ik op den duur zelfs over te slaan. Help, wat een ingewikkelde man. Gereformeerde achtergrond, loskomen van God, problemen met zijn eigen homoseksualiteit. Het schreeuwt allemaal om een diepgaand psychologisch of psychoanalytisch portret – en laat ik daar nou net helemaal niet in geïnteresseerd te zijn (en Van Putten ook niet).

Geef me de muziek! Het portret van de muziek van Schat wordt gaandeweg ook onsympathiek. In het begin is Schat nog de opkomende jonge componist die aansluiting zoekt en vindt bij de meest vooruitstrevende muziek. Dodecafonie! Serialisme! Boulez! Elektronische muziek! Stockhausen! Avontuur! Hij is bij de tijd, wil vooroplopen, en sluit zich aan bij het nieuwste van het nieuwste. Zijn werk wordt uitgevoerd, ook internationaal, hij krijgt aandacht, wordt over het algemeen goed ontvangen, en men ziet in hem een groot talent. Achteraf ontstaat het beeld van iemand die voorop wil lopen, de laatste modes volgt, maar ook iedere keer tekortschiet. Alsof hij het net niet begrijpt, alsof hij intellectueel net tekortschiet en dat probeert te verdonkermanen door voor de volgende mode te kiezen. Hij leert niet van zijn echecs, hij buigt ze in zijn voordeel om. Hij is de mythomaan. Hij hangt verhalen op, en de mensen om hem heen geloven hem. Wat hij met het 31-toons Fokker-Huygens orgel doet, klinkt nu niet zo indrukwekkend. En de elektronische composities, of de elektronische passages, zijn die van Schat of meer het werk van Frits Weiland? En dan komt, na de Boulez-fase en de Stockhausen-fase het moment van het totaaltheater. Weer iets anders. En er is provo, Schat verhuurt zijn kelder. Labyrint is, muzikaal gezien, vooral chaos, het leidt tot veel ophef en controverse, en – opnieuw achteraf gezien – is het de vraag wat de waarde ervan is, voorbij de ophef. Voor Reconstructie geldt dat in mindere mate – ook veel ophef – maar het lijkt om iets wezenlijkers te gaan. (Labyrint, waar ging dat dan over? Ondanks de meer dan 100 pagina’s die Van Putten er aan wijdt, begrijp ik het nog steeds niet. Wat een onding. Wat overblijft is de grote acteur Ko van Dijk en boksers tussen al die musici). Politiek bij de tijd was Schat. Van Putten zet het heel mooi neer, en weet met enkele regels prachtig de posities van Misja Mengelberg (die zich aan de overtrokken politisering onttrok) en Konrad Boehmer (die wel even liet zien, met ironisch en staalhard Stalinisme, dat het die makkers van Schat, en vooral Schat ontbrak aan werkelijk politiek inzicht). En, zo stel ik me voor, nadat Van Putten al die literatuur over Labyrint en Reconstructie had gelezen, alle recensies doorgevlooid, alle daaraan gewijde essays bekritiseerd, aangevuld met informatie uit het archief van Schat, en dat allemaal mooi had samengevat en opgeschreven, toen had hij er echt helemaal genoeg van. Toen dacht hij aan wat er nog moest komen…

Hoe graag had ik dat willen lezen – want er gebeuren daarna in de carrière van Schat na 1968 intrigerende dingen. Hij gaat op straat spelen, laat zich in met circus en theater, schrijft Houdini, en het lijkt dat hij echt politiek wordt, of zich met de straat en het volkse inlaat. (Wat vreemd is, want in de jaren zestig houdt hij het bij MES heel snel voor gezien, ‘tabee, ik ga meesterwerken schrijven’. En op enige feeling voor jazz of popmuziek is bij Schat geen sprake. De totale afwezigheid van de jazz – die toch voor bijvoorbeeld Andriessen en Ketting van belang was – kenmerkt hem ook als een componist die eigenlijk puur vanuit het verhaal van de westerse klassieke muziek denkt te moeten werken). Ik zou graag eens iemand een vergelijking zien maken tussen de ontwikkeling van Peter Schat (de charmante handigerd, de mythomaan, de faker) en die van Cornelius Cardew (de oprechte, de staalharde principeridder, die ook springt van Stockhausen, naar grafische partituren, naar geïmproviseerde muziek, naar deuntjes voor protestmarsen, en lid wordt van een vrij obscure hardline communistische groepering). Cardew werd in 1981 aangereden door een auto en overleed. Schat maakte – geheel in lijn met de mode – begin jaren tachtig een ruk naar rechts, werd conservatief, of occult misschien, en probeerde zijn Toonklok te slijten als de oplossing van alle problemen met tonaliteit in de Westerse muziek. (Dat is trouwens evengoed in lijn met Stockhausen die zich met zijn clubje volgelingen terugtrekt in een eigen universum en met zijn formuletechniek het ene na het andere hoofdstuk van zijn Licht, die sieben Tage der Woche genereert.) En dan, na 1982, volgt er nog een flinke productie aan symfonieën, maar Schat heeft dan al lang zijn centrale positie in de Nederlandse muziekcultuur verloren.

Ik kan me helemaal voorstellen dat Van Putten er helemaal geen zin meer in had. Misschien werd duidelijk dat een biografie van Schat na 1982 (zijn vrouw is overleden na een ongelukkige val op vakantie, hij geeft toe aan zijn homoseksualiteit) niet ontkomt aan psychoanalytisch ‘gedoe’. Het beeld van een componist met ‘gezonken statuur’, die zich nu ontpopt als homoseksuele conservatief die zijn companen van toen verwijt dat ze geen excuses maken voor hun linkse verleden, en tonale symfonieën schrijft op basis van een zelfontwikkeld systeem dat verder door zo goed als niemand serieus wordt genomen… Ik zou er ook geen biografie van willen schrijven. Toch intrigeert het me, en ik had wel graag gelezen ‘hoe het verder ging’ na 1969. Al was het alleen maar om het tijdsbeeld: de ontwikkeling van de ‘vooroplopende’ Nederlandse cultuur tussen 1970 en 1982. (Daarna, hmm).

Elmer Schönberger: Inspiratie wantrouw ik ten zeerste, Prometheus, 2022
Bas van Putten: Alles moet anders, Open Domein, 2015

music,nl,reading matter,research,uitgelezen | September 3, 2025 | 15:11 | Comments Off on Twee componistenbiografieën: Otto Ketting en Peter Schat |

Denken over de Tour de France

Morgen begint de Tour de France. Voor veel sportkijkers nog steeds het moment waarop ze het wielrennen gaan volgen. Ik ben geen sportkijker. Ik kijk vrijwel uitsluitend wielrennen, en net als veel andere wielrenvolgers is mijn aandacht verschoven naar andere wedstrijden, geholpen door het genereuze on-demand aanbod van Eurosport. Vrouwenwedstrijden, kleine rondjes, eendagswedstrijden van het tweede niveau. Veel leuker. Ik kijk nooit live (waarom zou ik er voor thuisblijven), vrijwel altijd alleen aan het einde van de dag, en ik maak mn eigen samenvatting.

(Hier zou een rant kunnen volgen: waarom stopt Europsport na de Tour met z’n streaming? Ben ik voor het eerst in mn leven eens blij met het aanbod van een commerciële partij en opgehouden om mn content bij elkaar te torrenten, stoppen ze en word ik geacht een abonnement af te sluiten bij HBO/MAX, waar ik absoluut niks mee heb, nog afgezien van het feit dat het voor mij drie keer zo duur is. De onnavolgbare strategieën van het grote geld hebben niets te maken met de vraag en behoeftes van ‘klanten’).

Maar goed, de Tour dus. Die kijk ik ook, maar met veel minder interesse, en het kijkplezier vermengt met een zekere afschuw. Daar zijn verschillende redenen voor. De commercieële belangen zijn te groot (voor alle deelnemende partijen, of moet ik dat stakeholders noemen?) wat leidt tot te veel druk, en een negatief effect op de wedstrijd en mijn kijkplezier. De enorme mensenmassa’s langs de kant – ja, mooi dat de koers zo leeft – zorgen zelfs bij de kijker voor angst (hee, als ik dit gevoel wil kijk ik wel een thriller of een horrorfilm), en voor een minder goed zicht op het landschap.

Het kijkplezier van wielrennen ligt voor mij (en voor veel anderen) namelijk in een mix van verschillende elementen: het volgen van het wedstrijdverloop (het lezen van de koers, met de kennis van het parcours, de belangen, en de geschiedenis), de flux-de-bouche van de commentatoren (daarom is het zo belangrijk wie er commentaar geeft – graag Karsten Kroon, en niet Michael Boogerd – voor de eerste is wielrennen iets dat onderdeel is van de wereld, de tweede kent geen andere wereld dan de koers en kan dus ook over niks anders praten), en het doorkruisen van het landschap (kan dat ook ‘traverse’ heten?). (Daarom is het kijken naar een wedstrijd waar bijna geen publiek langs de kant staat plezieriger…)

Maar de Tour dus. Ik ben dit jaar meer geïnteresseerd dan andere jaren. Dat heeft niks te maken met het meedoen van de grote zes (Pogacar, Roglic, Vingegaard, Evenepoel, Van Aert, Van der Poel). Ik erger me enorm aan de verhalen in de aanloop. (Treurig dieptepunt: Plugge die wil dat het wielrennen leert van de Formule 1. Ik was al geen fan van die ploeg, nu nog minder. Ik koop niet bij de Jumbo omdat ze de Formule 1 sponsoren, wat Visma-vieze-bike is weet ik nauwelijks, en dat is geen goed teken). (Tja, en Lefevre is een rat, de meeste grote teams worden gesponsord door twijfelachtig geld, frackers, oliemaatschappijen, kredietversterkers, gokbedrijven, multi-miljardairs en sjeiks, farmaceutische industrie. Als je wilt weten welke richting de samenleving op gaat (of in welke richting dit grote geld graag wil dat we ons ontwikkelen) moet je kijken naar het wielrennen – dat is een experimenteerveld, denk aan tracking & tracing, gebruik van data, monitoring, optimalisering-boven-alles).

Ik erger me nog meer omdat er in de aanloop van de Tour eigenlijk niks te vertellen blijkt. Laatst kwam ik er achter dat ik het tijdschrift Procycling digitaal kon lenen bij de bibliotheek, ik las een nummer en was diep teleurgesteld over de complete nietszeggendheid van zowat alle artikelen. Het is alleen interessant als materiaal voor marketing-communicatie experts: niet alleen het ‘hoe zorg je ervoor om helemaal niets te zeggen en toch het grote publiek te vriend houden’, ook omdat het enige wat nog interessant zou kunnen zijn het lezen en interpreteren van micro-gebaren is. (Hoewel dat vooral voor live interviews geldt, en de eindeloze becommentariëring daarvan). Dat ergert me dan weer geweldig, omdat de energie en aandacht die daaraan wordt besteed in geen verhouding staat tot de aandacht en energie die de media (en communicatiemensen) besteden aan bijvoorbeeld nieuwe poëzie of het begrijpen van geopolitieke ontwikkelingen (of het leren van meer talen). Sorry – nog een rant.

De Tour dus, daar wilde ik iets over zeggen. Dat ik dit jaar wel benieuwd ben, omdat het routeschema nogal afwijkt. Zal dat iets uitmaken voor het wedstrijdverloop? Of leggen de grote ploegen toch weer, net als zo vaak, het koersverloop compleet plat – reden waarom de Tour vaak de saaiste wedstrijd van het jaar is. Eerlijk gezegd ben ik ook wel nieuwsgierig of Pogacar z’n ontspanning zal kunnen behouden, ontspanning die hem tot ‘kampioen’ maakt. Dat is iets dat ook Van der Poel heeft, zelfs onder grote druk de indruk wekken dat je het allemaal vooral om het plezier doet. (Definitie van een kampioen). (Die andere vier hebben dat minder). Verrassingen en afwijkingen van de standaard scenario’s – die zorgen voor aandacht, en voor kijkplezier. Dat geldt dus voor het genieten van een wielerwedstrijd evengoed als voor het genieten van kunst en het lezen van literatuur.

cycling,nl,research | June 28, 2024 | 11:30 | Comments Off on Denken over de Tour de France |

ChatGPT & DeepL als poëzievertalers

Gisteravond ben ik eindelijk begonnen met een experiment dat ik al een tijdje van plan was uit te voeren. Een jaar of drie geleden kocht ik de complete verzamelde poëzie van Nanni Balestrini – in het Italiaans: Come si agisce en altri procedimenti, en Le avventure della signorina Richmond e Blackout. Balestrini’s taalgebruik is – bij al zijn experimenteerzucht – altijd helder, en ik hoopte dat ik met mijn grondige basiskennis van het Italiaans een heel eind zou moeten kunnen komen.

(Ik studeerde ooit Italiaans, maakte die studie niet af, koos voor literatuurwetenschap, en hield mijn kennis niet actief bij. De grammatica zit nog wel passief in mijn hoofd, maar ik ken gewoon te weinig woorden).

Mijn idee was dat ik met die basiskennis en het gebruik van DeepL (ChatGPT was er nog niet) een heel eind zou moeten kunnen komen, ik zou er in ieder geval met plezier en zeker begrip ‘doorheen kunnen lezen’.

Pas gisteravond begon ik. Ik begon met het eerste gedicht over La signorina Richmond: ‘Descrizione superficiale della signorina Richmond’. (Interesse in de Italiaanse ’70s, en ook omdat het verhalende en redelijk eenvoudige gedichten zijn – hee, ik hoop ook weer wat Italiaans te leren, dat ook). Omdat ik nog steeds geen digitale versie van de twee boekdelen heb gevonden maakte ik foto’s van de eerste pagina’s met Text Fairy. De tekstherkenning ging goed. Ik mailde die teksten naar mn laptop waar ik de regelafbrekingen herstelde. (Balestrini gebruikt hier geen hoofdletters en geen interpunctie, waardoor Text Fairy er een rommeltje van maakt).

Eerst gooide ik de tekst in DeepL, en las die vertaling met het Italiaans ernaast. (Split screen in Scrivener). DeepL vertaalt heel letterlijk en vrijwel woord voor woord. Dat gaat in dit geval behoorlijk goed omdat het gedicht een eenvoudige syntactische structuur heeft. De woordkeuze is niet altijd de mooist, maar begrijpelijk is het zeker, en niet zelden lijken me de keuzes van DeepL de beste te zijn – keuzes die een poëzievertaler wellicht ook zou maken. (Althans, in de eerste kladversie). Een paar keer gaat het de mist in, namelijk waar het – zo te zien – een element uit een volgende zin alsnog in de zin daarvoor toevoegt (om zo een goede zin te vormen), maar dat element ook ‘laat staan’ in de volgende zin. Dat soort foutjes haalde ik eruit. (Ik dacht namelijk: laat ik een DeepL-asssisted vertaling maken – zoals je dat tegenwoordig doet als je te snel en vertaling moet leveren: je gooit het in DeepL en daarna corrigeer je het resultaat en maakt er beter Nederlands van). Maar DeepL klooit ook met de hij/zij. Het eerste gedicht beschrijft een aantal vogels. Het Italiaans specificeert niet of het gaat om vrouwtjes of mannetjes – al is het logisch (het is immers een beschrijving van La signorina Richmond) om te veronderstellen dat het in ieder geval in het begin om een vrouwtje gaat. DeepL echter maakt er een potje van omdat het kijkt naar het woordgeslacht. Aan het einde van het gedicht zijn er ook een paar zinnen waar het moeite mee heeft – en waar ik ook niet 1-2-3 een oplossing voor vond.

Toen verzocht ik ChatGPT of het dit gedicht kon vertalen van het Italiaans naar het Nederlands. Ik heb het nog niet uitgebreid geanalyseerd, maar er lijkt iets interessants te gebeuren. Het maakte er veel nadrukkelijker een gedicht van. Zo lijkt het. Dat is omdat het durft om Balestrini’s volgorde van de zinsdelen los te laten. En ook door hoofdletters toe te voegen en interpunctie. Maar, hmm, daardoor maakt ChatGPT er ook een ‘ouderwetser’ ogend (en klinkend) gedicht van. Dat kan ik niet helemaal hard maken natuurlijk (behalve wat hoofdlettergebruik en interpunctie betreft) – daarvoor is mijn kennis van het italiaans niet toereikend. Balestrini gebruikt simpele structuren, waardoor zijn gedicht juist niet heel ‘dichterlijk’ is. (Wat dat ook betekent: iets met moeilijke metaforen en schijnbaar gewrongen zinnen waarop je zeg maar met Paul Claes moet zitten puzzelen om de kristalhelderheid te zien – met respect, u begrijpt hopelijk in welke richting ik denk). Balestrini rijgt met opzet simpele beschrijvende zinnen aan elkaar. Me dunkt dat dat bij een geslaagde vertaling ook zo moet zijn.

ChatGPT heeft moeite met dezelfde zinnen als DeepL, maar zorgt wel voor meer coherentie, ook omdat het (geloof ik – ik heb het nog niet voldoende geanalyseerd) niet klooit met de hij/zij op basis van het woordgeslacht.

Goed mogelijk dat als je ChatGPT het gedicht nog een paar keer laat vertalen de resultaten nog wat beter worden. Ik ben benieuwd hoe DeepL en ChatGPT om zullen gaan met de meer experimentelere Signora Richmond-gedichten van Balestrini, waarin hij zinnen afbreekt, zelfs delen van woorden weglaat (afbreekt), fragment op fragment, flard op flard stapelt, en ook (denk ik denk ik) flarden van de politieke clichés uit die tijd langs laat komen. (Balestrini was zeer actief in de radicaal-linkse beweging, en had een zeer scherp oog en oor voor ideologische leegheid en clichés).

In ieder geval kan ik met deze twee software-assistenten de poëzie van Balestrini doorwerken en met plezier lezen. De vraag is dan: wat voor soort lezen is dit? En is dit een andere vorm van poëzielezen dan gedichten lezen in een taal die niet jouw eerste taal is, een taal waarbij je (veel) nuances mist? En hoe verhoudt zich deze manier van lezen/vertalen zich tot het lezen van een goede poëzievertaling? En wat heb je liever? Ja, ik heb liever een goede Nederlandse vertaling van Balestrini. Ik stel me er eentje voor van Samuel Vriezen, waardoor je tegelijkertijd Balestrini leest, maar ook Vriezen’s Balestrini, zoals je bij Ten Berge’s Pound-vertalingen ook Ten Berge leest. Of Dominique de Groen die zich door de gedichten van Balestrini heen werkt. (En er wat anders van maakt).

Ik kan me overigens niet anders voorstellen dan dat er legio poëzielezers zijn die tegenwoordig zo hun poëzie lezen, poëzie in talen die ze half of helemaal niet beheersen, of gewoon net niet goed genoeg. (Waarbij het ‘helemaal niet’ tricky is. Ik zou het toch niet helemaal vertrouwen als ik een gedicht in het Japans of Tagalog zou vinden en dat door ChatGPT of DeepL zou laten vertalen. Je krijgt dan wel mee wat het ‘ongeveer’ is, maar ik zou het gevoel houden dat ik mogelijk iets totaal heb gemist, iets dat cruciaal is voor de ervaring of het begrip van het gedicht. Wat dat dan is? Iets met taal- of klanknuance, en ook iets dat te maken heeft met culturele vertaling? Dat ‘gat’ is superinteressant, omdat het iets lijkt aan te duiden waar het in poëzie ook om gaat). (Enzovoorts).

In de posts hieronder & hierboven staan de teksten. Wordt (hopelijk) vervolgd.

Bedenk ik nu: kan ook nog zijn dat ChatGPT gebruik heeft gemaakt van een Engelse (Amerikaanse) vertaling van dit gedicht. (Hoewel, nee, ik vind niet zo snel een Engelse vertaling, Blackout is wel vertaald, een reden waarom ik met Miss Richmond wilde beginnen).

leesvoer,nl,reading matter,research,software,ubiscribe,vertaling | June 22, 2023 | 10:58 | Comments Off on ChatGPT & DeepL als poëzievertalers |

Evening of the V2_Archive

Tonight – 22nd of June 2023 – I’m one of the speakers on the Evening of the V2_Archive, at V2_ in Rotterdam: https://v2.nl/events/evening-of-the-v2_archive/.

Here’s the blurb:

At the Evening of the V2_Archive we’ll look at digital archives as dynamic spaces for creative experimentation. How can digital archives inform and inspire artistic practice and even provide raw material for new artworks? At this event we’ll take a closer look at a range of artistic approaches that can uncover new patterns and relationships in the V2_ archive but also offer a fresh perspective on how digital archives can be experienced.

Marijn Bril will take us on a question-driven journey through the online archive, after which Sandra Golubjevaite will lead the audience in a collective ambient browsing experience. Finally, Vera van der Burg will show us how artificial intelligence could radically change how digital archives are used and experienced in the future. V2_’s archivist Arie Altena will introduce the V2_archive, and Katažyna Jankovska will moderate the event.

en,free publicity,research,ubiscribe | June 22, 2023 | 9:44 | Comments Off on Evening of the V2_Archive |

1992-1995

Van 1992 tot en met 1995 (of was het 1996?) was ik Aio – nu zou je zeggen PhD-student – bij Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Ik werkte aan een proefschrift over het ‘zelf’ in de postmoderne Amerikaanse literatuur. Ik heb het proefschrift nooit afgemaakt. Dat had verschillende redenen. Ik liet me afleiden door interesses die verschillende kanten uitschoten. Van DeLillo naar David Foster Wallace, cyberpunk, Haraway, Vollmann, hypertekst, Derrida, Churchland, McLuhan, interactieve literatuur en nog veel meer. Doorslaggevend was dat in die periode de wereld van het WWW ook intellectueel een stuk stimulerender bleek dan de academische wereld.

Sinds 1995 staan de fragmenten van het niet afgemaakte proefschrift op mijn computer. Ze zijn netjes meegemigreerd, van de powerbook 100 naar de 4400, naar de eerste ibooks en Airmacs. In 2019 zocht ik het bij elkaar en keek ik of ik de bestanden nog kon lezen. Dat viel alleszins mee. Hier en daar wat garbage – ik denk vooral in documenten die ik in MacWritePro schreef.

Dit jaar later besloot ik het eens te gaan herlezen. Dat viel niet mee. Maar misschien dat iemand deze fragmenten van een onafgemaakt proefschrift interessant vindt: als teken des tijds, typisch voor midden jaren negentig, toen de transformatie naar een door internet gedreven informatiesamenleving werd ingezet. Ik heb het allemaal op mijn homepage gezet (https://ariealt.home.xs4all.nl/ (mirror hier op ariealt.net). Wel een beetje verstopt (helemaal onderaan). Om een wat completer overzicht te hebben over wat ik in al die jaren heb gedaan, en ook om ervan af te zijn.

nl,research | February 24, 2023 | 12:46 | Comments Off on 1992-1995 |

Nikel and the void

Article from the Barents Observer / Novaya Gazeta: https://thebarentsobserver.com/en/2022/01/nikel-and-void-it-left-behind. (The smelter has been closed already a while ago. Almost none of the intended new projects have come off the ground. They even wanted to develop the Kola Superdeep into a tourist destination. I still love Nikel in a strange sort of way. I’ve been there a couple of times.)

en,leesvoer,reading matter,research | January 29, 2022 | 14:08 | Comments Off on Nikel and the void |

KABK: The Parasite

Yesterday I did a presentation as part of the Studium Generale at the KABK. ‘Serres – Latour – Tsing, 1980 – 2019: from the parasite to the matsutake mushroom’. Beautiful poster by Dayna Casey. Great audience, good questions. Thank you!

My ‘notes’ are here: https://ariealt.home.xs4all.nl/2019/kabk/2019_kabk_parasite_presentation/2019_kabk_parasite_presentation.html. (‘Hidden’ but easily accessible if you have the address). Oh, and I changed the title.

art,free publicity,quotations,research,writing | October 18, 2019 | 16:10 | Comments Off on KABK: The Parasite |

Ongepubliceerd, 1995

Deze vond ik ook terug. De inleiding tot mijn hoofdstuk over Gibson en cyberpunk voor wat mijn PhD over postmodernistische Amerikaanse literatuur had moeten zijn. Geschreven in 1995. (Document laatst bewerkt op 1 juni 1995). Om u er maar even aan te herinneren dat de vragen die we ons nu stellen over technologie bijna 25 jaar geleden ook al gesteld werden. Even daarvoor had ik leren HTML-en de wereld van Mediamatic was een stuk spannender – ook voor een ‘theoriehoofd’ als dat van mij – dan die van de universiteit.

1.
“Dromen de postmodernen eigenlijk van een mutatie?” Deze vraag werd mij ooit eens gesteld door de essayist Arjen Mulder. Ik wist er toen geen antwoord op te geven en bleef steken bij overwegingen als “welke postmodernen bedoel je”, “wat versta je onder een mutatie?” en “wat bedoel je met dromen, wie droomt er, de schrijver? de personages?” De vragensteller dacht dat je in ieder geval kon stellen dat Burroughs en Gibson in hun werk dromen van een mutatie. Ik knikte maar wat, gehinderd door mijn literatuurwetenschappelijke overwegingen, niet overtuigd.

De vraag is door mijn hoofd blijven spoken. Droomt Wiliam Gibson in zijn cyberpunkromans van een mutatie? Droom hij van een nieuwe, veranderde mens? Droomt hij van een subject dat beter dan het “oude, modernistische, autonome subject” aangepast is aan de datamaatschappij, een wereld waarin alles informatie is, een werkelijkheid die spektakel is, een mediamaatschappij? Spreekt uit zijn verbeelding van de (toekomstige) wereld het verlangen naar een veranderde mens, een verbeterde versie -een snellere mens, met een grotere geheugenruimte en scherpere zintuigen? Droomt hij van een metamorfose?

William Gibson’s cyberpunkSF wordt al tien jaar gevierd als de literatuur waarin de belangrijke kwesties die deze tijd beheersen op een literaire manier aangesneden worden. Waar de literatuur het af zou laten weten als het gaat om zaken als de invloed van kunstmatige intelligentie, de almacht van data, de media, biotechnologie en gentechnologie, daar zou de cyberpunk die behandelen.

Gibson roept in zijn werk inderdaad een aantal vragen mee op die in de hedendaagse literatuur nauwelijks aan de orde komen: wat is het verschil tussen een AI en de intelligentie van de mens -bijvoorbeeld wat hun handelingsmotieven betreft-, wat is het gevolg van de technologische aanvullingen en verbeteringen van de mens, van de alomtegenwoordigheid van technologie überhaupt; hebben de personages wel een duidelijke identiteit -zo ja, waarom?- is er misschien sprake van een ander subjektsbegrip, het subjekt als cyborg (zie Haraway 1991), een technologisch lichaam (zie Arjen Mulder 1992), perverse koppelingen, of verandert er niets fundamenteels?

Wat mijns inziens centraal staat in Gibson’s werk, buiten de duidelijk aanwezige beschrijving van een nabije toekomst vol intieme technologie en vol media, is de plek van de mens en van pure, ik zou haast zeggen ouderwetse, menselijkheid. Ondanks alle fascinatie voor (bio)technologie en snelheid, extremer haast dan die van de futuristen, wordt de sfeer in Gibson’s boeken sterk getekend door een soort nostalgie, een verlangen naar menselijke warmte en nabijheid van de natuur. Op de achtergrond speelt telkens mee dat in de datamaatschappij, de gemedialiseerde wereld die Gibson schildert vaardigheden die belangrijk waren in een cultuur van geletterdheid er weinig toe doen en andere vaardigheden, zoals visuele ‘geletterheid’ veel belangrijker zijn. Ook dat verandert de mens. De kwestie die de leidraad vormt van dit hoofdstuk is de spanning die er volgens mij in het werk van Gibson, en met name in Neuromancer, bestaat tussen enerzijds een fascinatie voor alle mogelijke (bio)technologische veranderingen van de mens (de droom van een mutatie) en het vasthouden aan een, volgens sommigen ouderwets, beeld van een autonoom subject. Het is de spanning tussen een vervagen van ooit fundamenteel geachte grenzen en het vasthouden aan of verlangen naar zuiverheid. Deze spanning komt in zijn cyberpunktrilogie onder andere tot uiting in de verschillende personages. Droomt Gibson van een mutatie? Veel personages passen hun lichaam aan zodat ze optimaler kunnen functioneren, of beter kunnen genieten van de simstimsoaps (ooglenzen met een hogere resolutie!), maar er zijn ook personages, en dat zijn meestal de hoofdpersonen, die liever in veel opzichten schoon blijven, verschoond van technologische opvoering van hun zak organen. In de woorden van Case: “Cowboys didn’t get into simstim, he thought, because it was basically a meat toy. He knew that the little plastic tiara dangling from a simstim deck were basically the same, and that the cyberspace matrix was actually a drasic simplification of the human sensorium at least in terms of presentation, but simstim itself struck him as gratuitous multiplication of flesh input” (Neuromancer p. 71.) Maar Neuromancer gaat ook over een AI die tracht te evolueren en zelfbewustzijn verwerft; de thematiek van mutatie wordt ook op dat niveau uitgespeeld. Mutatie betekent overigens “spontane verandering in een organisme die niet het gevolg is van bastaardering”. Een cyborg, een vermenging van technologie en organisme is niet hetzelfde als een mutatie. De mutatie waar Gibson van droomt -als hij er inderdaad van droomt- is een essentieele verandering van de mens (of een AI) binnenin.

nl,research,ubiscribe | April 10, 2019 | 9:49 | Comments Off on Ongepubliceerd, 1995 |

Een document uit 1992

Ik zocht op mijn laptop naar oude documenten, en vond deze, laatst geopend in 1992, toen ik nog AiO Literatuurwetenschap was. Dubbelklikken werkt natuurlijk niet, openen met TextWrangler levert dit op. (Het is een aantekening voor eigen gebruik, dus met tik- en schrijffouten).

?7  
™h      ) S S S S
]
g g@ ßx ;

?
U*
+ David Porush:
The Soft Machine, Cybernetic Fiction,
1985, Methuen, New York & London.

Gaat uit van drie vooronderstellingen:
1. Postmoderne fictie is nog steeds een belangrijke force in onze cultuur. Het leert ons op nieuwe manieren te lezen & ze de wereld op nieuwe manieren te lezen (p. ix).
2. De grenzen tussen de disciplines zijn enkel “comforting but illusory props”. Er is interactie tussen kunst en technologie: door kunstenaars bedachte metaforen impliceren een andere manier van kijken. De verschillende disciplines worden verenigd door “more fundamental beliefs”. Zijn oorspronkelijke vraag was waarom het beeld van een soft machine zo vaak voorkomt in de postmoderne literatuur; daardoor kwam hij terecht bij de cybernetica, de vader van de computers. Cybernetica werd ontwikkelt als een antwoord op de quantummechanica. Door de quantummechanica drong onzekerheid en toeval binnen in de wereld van de technologie, de cybernetica trachtte deze weer weg te dringen. Iets dergelijks gebeurd volgens Porush in de literatuur: “postmodern authors seek a way to innoculate themselves against technique by injecting its hardness into the soft body of their texts.” (p.x). Het resultaat daarvan is cybernetische fictie, waarover Porush’ boek gaat.
3. Alle taal is gebaseerd op metaforen. de structuren van ons denken zijn gebaseerd op metaforen, die dan ook de sleutel zijn “to deciphering the code of our knowledge, to mapping the hidden vectors of our cosmologies.” (p.xi).

(dit is lijkt me een interessante afwikende mening over de postmoderne literatuur, & één die ik een stuk interessanter vind dan de veel bekendere theorieën).UndoDSaveDQuit
pr. p c
o.m lispp i .l
p r
gaonr36:;¥?zÜ Àh¸?¸¯˜˜Ù@@Ä¿Ä 6XYÄ)Ê À??ˆˆˆÒÏÁ‚ X X X X X X 
?h@????hP??Ê h XhÀ
!”:Åäêïóæø»êHH
?‚?‰+6G{?HH
d’ê@A¥.h††–RH
-:LaserWriter
(K?(µ¿gg
ÄÄg(…gh …

en,history,nl,research,software,ubiscribe | April 10, 2019 | 9:35 | Comments Off on Een document uit 1992 |

Bruno Latour: Waar kunnen we landen

Als nou iedereen (die in politiek is geïnteresseerd of aan politiek doet) dit boekje leest dan schieten we eindelijk een beetje op.

Bruno Latour: Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het Nieuwe Klimaatregime. Bestellen bij Octavo. Super leesbaar vertaald door Rokus Hofstede.

leesvoer,nl,reading matter,research | December 8, 2018 | 0:13 | Comments Off on Bruno Latour: Waar kunnen we landen |
Next Page »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 2.5 License. | Arie Altena