Onder de stress van de groei leerden ze tweeënhalfduizend jaar geleden zich in algemene ontologische begrippen uit te drukken. Het denken in universele waarden geeft houvast terwijl de horizon verglijdt. Daarom is het universalisme niet alleen de verraderlijke onzin die de pragmatici, de Nietsche-adepten en alle mogelijke soorten realisten erin wilden zien (Carl Schmitt: wie mensheid zegt, wil bedriegen); het is ook de semantische weerspiegeling van het groot worden van de wereld in de tijd van het opkomend wereldsysteem. Universalisme, een stadium van rijpheid. Zich voor de gek te laten houden door spiegelingen is een risico van het vak van verlichters.
Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis, Een filosofie van de globalisering, Boom/SUN, Amsterdam, 2006, p. 286
Zoals McLuhan, Goody, Havelock en anderen hebben aangetoond, kon de Oud-Europese humanistische lezersubjectiviteit zich alleen dankzij de gebeurtenis van het Griekse schrift ontwikkelen, een subjectiviteit waarvan het vermogen om ‘met teksten om te gaan; dat wil zeggen om betekenissen los van de situatie te begrijpen, het belangrijkste kenmerk was. Het Griekse proza en de Griekse poëzie expliceren het anders meestal latente vermogen van het menselijke intellect om zich afwezige personen, zaken of situaties voor te stellen. Dankzij geschreven teksten bevrijdt het intellect zich van de noodzaak om lijfelijk in min of meer doorzichtige situaties aanwezig te zijn. Dat betekent het volgende: om een situatie cognitief de baas te worden, hoef ik er niet meer als betrokkene in te duiken en er in zekere zin mee te versmelten, het volstaat om er een beschrijving van te lezen — waarbij het me vrijstaat te blijven waar ik ben en te associëren wat ik wil. (…) Met het Griekse schrift neemt het avontuur van de decontextualisering van de betekenis een aanvang.
Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis, Een filosofie van de globalisering, Boom/SUN, Amsterdam, 2006, p. 273
Uitverkiezing is de Amerikaanse code voor het handelen en optreden op het wereldtoneel. Daarom is het mission statement, de geloofsbekentenis ten aanzien van een project, de originele bijdrage van Amerika aan de lijst van taaldaden. De taalkundige kant van het amerikanisme (…) manifesteert zich het treffendst in de verbale gebaren waarmee de burgers van de Verenigde Staten zich aan hun commitments verbinden.
Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis, Een filosofie van de globalisering, Boom/SUN, Amsterdam, 2006, p. 254
De eeuwenlange voorsprong bij de verovering van het buiten hadden de Europeanen (…) te danken (…) aan hun vermogen zelfs op de meest afgelegen plaatsen een minimale eigen ruimte in stand te houden. De naar Europa geëxporteerde eilandbewoners verloren daar meestal al gauw hun coördinaten, terwijl de Europeanen zichzelf overal mee naar toe namen, doordat ze krachten putten uit hun schepen, hun missies, hun egotechnieken. Men zou kunnen zeggen dat de Europese landverhuizers de wereldcamping hebben uitgevonden. Waar ze ook opdoken, overal bleken ze de betere waarnemers te zijn: een waarnemer is diegene die het andere door een theorieruit bekijkt en zichzelf aan de tegenwaarneming onttrekt. Omdat ze over draagbare mentale ruiten beschikten, lagen de dienstdoende Europeanen meestal een hele dimensie van het vermogen om te beschrijven, te analyseren en te handelen op de ontdekte anderen voor. Het waren in wezen vijf vormen waarmee de aanvallers de witte ruimte sferologisch te lijf konden gaan:
— de scheepsmythologie
— de christelijke religie
— de loyaliteit jegens de de vorsten van het moederland
— het wetenschappelijke begrip van de buitenruimte
— het vertalen.
Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis, Een filosofie van de globalisering, Boom/SUN, Amsterdam, 2006, p. 132, 133
De expansionisten, zowel in het Amerikaanse westen als op de rest van de globe, rechtvaardigen hun toetasten door middel van een impliciete theorie van de morele lacune: er schijnen tijden te zijn waarin het handelen sneller moet zijn dan de wetgeving, en in zo’n tijd leven we. Met dit argument bepleiten ze vrijspraak op grond van uitzonderlijke omstandigheden. Wat in reguliere tijden plunderaars zouden zijn, zijn in de historische lacune pioniers. Wie in streng juridische, geremde, posthistorische tijden als misdadiger zou worden aangeklaagd, geldt temidden van de turbulentie van de lopende geschiedenis als avonturier, held en missionaris.
Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis, Een filosofie van de globalisering, Boom/SUN, Amsterdam, 2006, p. 129
Übrig bleiben von den Handen die Fingerspitzen. Mit ihnen wird der künftige Mensch auf Tasten drücken, um mit Symbolen zu spielen und um audiovisuelle Informationen aus Apparaten abzurufen. Der fingernde handlose Mensch der Zukunft wird nicht handeln, sondern tasten. Sein Leben wird kein Drama mehr sein, das eine handlung hat, sonder es wird ein Schauspiel sein, das ein Programm hat. Der neue mensch wird nichts mehr tun und haben wollen; er wird geniessen wollen, was auf dem Programm steht. Nicht Arbeit und nicht Praxis, sondern Betrachtung und Theorie werden sien konkretes Leben charakterisieren. Nicht Arbeiter, Homo faber, sondern Spieler mit Formen, Homo ludens, ist der Mensch der undinglichen Zukunft.
Vilem Flusser, ‘Auf dem Wege zu Unding’, in Medienkultur, Fischer, Frankfurt/Main, 1997, p. 188 (1989)
Wir müssen aus der Kapsel des Selbst auszubrechen und uns in die konkrete Intersubjektivität zu entwerfen versuchen. Wir müssen aus Subjekten zu Projekten werden. Die neue Stadt wäre eine Projektion von zwischenmenschlichen Projekten. (…) die neue Stadt ist geographisch nicht lokalisierbar, sondern überall dort, wo Menschen einander sich öffnen.
Vilem Flusser, ‘Die Stadt als Wellental in der Bilderflut’, in Medienkultur, Fischer, Frankfurt/Main, 1997, p. 181
Das berüchtigte “Selbst” ist als ein Knoten zu sehen, in welchem sich verschiedene Felder kreuzen, etwa die vielen physikalischen Felder mit dem ökologischen, psychischen un kulturellen. Das berüchtigte “Selbst” erweist sich dabei nicht als Kern , sondern als Schale. Es hält die gestreuten Teilchen zusammen, “enthält” sie. Es ist eine Maske. Daraus folgt, dass die Stadt nicht ein Ort sein kann, an dem Individuen zusammenkommen, sondern sie ist im Gegenteil eine Kerbe von Feldern, wo Makse verteilt werden.
Vilem Flusser, ‘Die Stadt als Wellental in der Bilderflut’, in Medienkultur, Fischer, Frankfurt/Main, 1997, p. 177
(1) Nicht mehr Besitz, sondern Information (nicht mehr Hardware, sondern Software) ist, was macht ermöglicht, und (2) nicht mehr Ökonomie, sondern Kommunikation ist der Unterbau des Dorfes (der Gesellschaft). beider Formeln besagen, jede auf ihre Art, dass die sesshafte Daseinsform, also das Haus, und a fortiori der Stall, das Feld, der Hügel under der Fluss nicht mehr funtionell sind. Dass wir zu nomadisieren beginnen. (…) Nomaden sind Leute die hinter etwas herfahren, etwas verfolgen. (…) Alle Ziele sind Zwischenstationen, sie liegen nembe dem Weg (griechisch metodos), und als Ganzes ist das Fahren eine ziellose Methode.
Vilem Flusser, ‘Nomadische Ãœberlegungen’, in Medienkultur, Fischer, Frankfurt/Main, 1997, p. 155
Die seit mindestens 4000 Jahren verherschende Kommunikationsstruktur war folgende: Informationen wurden im Privaten ausgearbeitet, im Öffentlichen ausgestellt und dort erworben und dann ins Private getragen, um dort verarbeitet zu werden. dan Hinaustragen der Informationen (die Veröffentlichung) und das Erwerben der Informationen in der Öffentlichkeit (das politische Engagement) waren für die vergangene Kommunikationsstruktur ebenso charakteristisch wie die private Informationsgestaltung (die schöpferische Arbeit). Die Kommunikationsrevolution besteht grundsätzlich in einer Umsteuerung des Informationsstroms. Der öffentliche Raum wird vermieden und wird dadurch fortschreitend überflüssig. Die Informationen werden im Privatraum ausgearbeitet und mittels Kabeln und ähnlichen Kanälen an Privaträume gesandt, um dort empfangen und prozessiert zu werden.
Vilem Flusser, ‘Verbündelung oder Vernetzung?’, in Medienkultur, Fischer, Frankfurt/Main, 1997, p. 148