Stiegler: Technics and Time
Zoveel te lezen en zo weinig tijd. Of waarom ik sommige boeken niet uitlees.
De eerste twee delen van Stiegler’s Technics and Time (The Fault of Epimetheus en Disorientation) liggen nu al maanden binnen handbereik. Ik ben er een aantal keer in begonnen en ben even zoveel keren opgehouden. Ik ben aan het begin begonnen en ik ben middenin begonnen, aan het eerste deel en het tweede, in de juiste volgorde en achterstevoren. En elke keer is de leeservaring gelijk. Er is de moeite om Stieglers zinnen, zijn jargon en zijn argument te volgen. Een deel van die moeite wijt ik aan de Engelse vertaling. Dan opwinding en enthousiasme als hij iets beweert – of lijkt te beweren – dat me raakt. Maar het betreft bijna altijd Stiegler’s herlezing van andermans ideeën, en eigenlijk geldt mijn enthousiasme niet Stiegler, maar bijvoorbeeld Leroi-Gourhan of Gille of Bergson. Vervolgens hangt Stiegler daar een filosofische interpretatie aan vast die ik niet kan volgen.
Het helderst is Stiegler wanneer hij bekende ideeën uit de technologiegeschiedenis parafraseert. Maar dan komt de verdenking op dat ik hetzelfde veel helderder bij Flusser heb gelezen – al wijkt Flusser’s filosofische interpretatie af van Stiegler.
Stiegler is ook helder als hij zijn eigen argument samenvat.
“In The Fault of Epitmetheus, I tried to establish why the analysis of a temporal constitution must take into account the prosthetic specifics conditioning access to the already-there.” (p. 7)
Point taken.
“In Disorientation, I shall try to show how this conditioning has indeed taken place throughout modern history, and why current prosthetics acts as an obstacle to intensification.” (p. 7)
Point taken – voor wat betreft de eerste helft van die zin, de tweede helft vind ik niet terug, of ik begrijp het niet, of hij bedoelt iets wat overbekend is.
Mij bekruipt het gevoel dat Stiegler zich laat intimideren door de filosofie – en zich steeds op alle vlakken denkt te moeten bewijzen. Hij is all-over-the-place. Het is èn Derrida, èn Fodor, èn Winograd, èn Leroi-Gourhan, èn Chomsky, èn Heidegger, èn Simondon, èn Turing, èn Husserl en hij moet ze allemaal fileren. De indruk ontstaat dat hij appels en peren samenbrengt en vergelijkt. (En er geen lekkere appelperenstroop van maakt).
(Dat de mens en de samenleving worden gevormd door de technologie net zoals wij vorm geven aan de technologie, en dat dat niet twee kanten van één proces betreft, maar dat dat ene niet uit elkaar gerafeld kan worden – dat inzicht is zeg maar de structuur van mijn denken over techniek geworden. Dat hoef ik niet van Stiegler te leren. Wel wat dat voor gevolgen heeft voor ons begrip van tijd. Wat Stiegler daarover schrijft aan de hand van Bergson, Husserl en Heidegger, begrijp ik niet werkelijk, tenminste niet op de manier waarop hij het hier verwoordt).
Ik wil Stiegler niet afkraken en ik hou een groot voorbehoud: het zou kunnen dat ik gewoon niet snap waar Stiegler op uit is, en niet inzie dat het een nieuwe weg voor de filosofie betreft. (OK dus het gaat om alle inzichten uit de techniek- en mediafilosofie plus, kort door de bocht, Heidegger’s begrip van (zijn en) tijd – en dan?). Goed mogelijk dat hij in lezingen en teksten over andere onderwerpen en inzake politiek veel helderder is. Het lukt gewoon niet zo met Technics and Time. En ik denk dat ik maar eens definitief moet besluiten dat ik het niet (uit)lees.
Zoveel meer…
Zoals het boekje Wanden van de werkelijkheid van Charles Vergeer, over vroeg-middeleeuwse filosofie. Natuurlijk, geschreven voor een groter publiek (toch?) en minder ‘technisch’ dan Stiegler (wel met citaten in Latijn en Grieks). Niet alleen een groot plezier om te lezen in de trein, maar verschaft ook duidelijk inzicht in hoe radicaal afwijkend de middeleeuwse filosofen nadachten over tijd. Spannend leesavontuur – zeker gekoppeld aan een duik in OOO.
0 Comments
RSS for comments on this post.
sorry, the comment form is closed at this time.