Zomers warm, nauwelijks wind, 27 graden, zon. Einde van de middag een rondje om Hilversum en een stukje door Hilversum dat ik volgens mij nog nooit eerder reed – best een mooi stukje.
0622 / 53 / 2.10
Winkel – Ronde Hoep. Zonnig. Rondje over bekende wegen voor ik met F. naar Fransche Kamp ga. Rij een toertocht tegemoet (ah, de Kastelentocht). Voor het eerst sinds lang weer op mn Scott, waar ik niet zo lekker op zit, maar toch goed op kan doorrijden. (Dat zullen dan wel de nieuwe wielen zijn die ik er – alweer maanden geleden – heb ingestoken, de nieuwe ketting, en cassette voor-op-het-vlakke).
0616 / 162 / 8.00
En tja, zo was ik weer in Almelo. Wat nu? Met de trein terug? De wind is westelijk, er trekken fikse buien over het land. Maar als ik geluk heb, valt het mee. Zou ik het kunnen, nog een keer 150 a 160 tegen de wind in? Ik besluit het erop te wagen. Zo nu en dan schijnt de zon. Tot Zwolle heb ik nota bene de wind redelijk in de rug – zuidenwind (ja, naast een buienzone). Net voor Zwolle raak ik in een hoosbui verzeild. Ik kan er voor schuilen. Dan, ten noorden van de Veluwe begin ik het moeilijk te krijgen, te weinig gegeten, toch een te lange route, tegenwind. (Ik krijg alleen even nieuwe energie van de woede die getriggerd wordt door de borden ‘AZC NEE’ die als een eindeloze haag hakenkruizen bij de huizen langs de weg naar Oldenbroek hangen, grote huizen, met voor elk huis een of twee of meer auto’s, een caravan, een camper. Die mensen hebben alles, hoe durven ze). Boven de Veluwe nadert weer een donkere wolk. Ik denk ‘m voor te kunnen blijven, maar moet stoppen als het gaat hozen en zelfs onweren. Helaas blijft het vervolgens helemaal dicht zitten, alleen verderop, in de Flevopolder, waar de bui naartoe beweegt, is het lichter. Als de regen wat afneemt rij ik door, maar krijg vervolgens een paar keer de volle laag als het ineens weer losbarst. In Harderwijk is het droog, ik rij de brug over eindelijk de Flevopolder in. Daar komt langzaam de zon er door. De wind is er echter ook harder, en staat pal tegen. Ik ken de wegen, ik weet hoe ver het nog is, ik red het wel, maar het valt niet mee. In Amsterdam is het ten slotte aangenaam weer, en twee kilometer van huis wordt ik voor het eerst aangesproken door een andere fietser – wat ik vandaag gereden heb? 160 kilometer, tegen de wind in. Ik heb het net gered. Ik had nog lang niet terug willen zijn, maar ik vind het toch een mooie stunt, Dümmer See – Amsterdam in twee dagen, tegen de wind in, met volle bepakking. Dat doe ik nooit weer.
0615 / 165 / 9.00
Wat nu? In de ochtend regent het. Ineens schijnt dan de zon. Ik breek snel af. Als ik naar de receptie rij komen over de Dümmer See heel donkere wolken aandrijven. Kan ik die ontwijken? Veel eerder dan ik verwacht begint het te hozen, namelijk nog terwijl ik afreken. Ik wacht tot het minder wordt, vertrek dan, bij regen. Waarheen? Ik wil hier weg en heb eigenlijk niet de moed om bij dit weer oostelijk of zuidoostelijk te trekken, ook al waait een westenwind. Natuurlijk had ik dat, achteraf gezien, misschien wel moeten doen. De weersvoorspelling voor het westen is beter dan voor het zuidoosten. Dus beuk ik tegen de wind in, richting Damme. De Dämmer Berge en de Ankummer Höhe, om een of andere reden wilde ik daar ook nog eens fietsen. In de loop van de dag klaart het weer op. De wind blijft wel westelijk. Het landschap bevalt me beter dan ik had verwacht, je kunt hier kilometers lang over een landweg rijden zonder iemand tegen te komen, en soms een paar kilometer lang dwars door het bos. Om op te schieten heb je fietspaden langs de provinciale weg. Het is goed fietsen. Voor de ideale route zie ik dat ik heel even over een een echt bospad moet (zie ik op de kaart) om zonder omweg de ene uitgepijlde route op de andere aan te laten sluiten. Ik neem echter net de verkeerde en rij een kilometer of drie dwars door het bos, langs een zandafgraving en kom dan toch goed uit. Het weer blijft goed, al ga ik langzaam vooruit door de wind. Niedersachsen heeft twee gezichten. Dikke-auto-Duitsland, met kilometerslange verkeerswegen langs bedrijfsterreinen en warenhuizen en tankstations – allemaal eender, alles ingericht op de auto, altijd aan de rand van een kleine plaats – en vrijstaande huizen, met een oprit waar een auto en een caravan staan. Bij een ander plaatsje, ik meen Freren, een gravelpad dat twee kilometer lang om een logistiek park leidt, zo’n gebouw van honderden meters lang, geverfd in kleuren die in het landschap weg moeten vallen, zonder toegang, zonder ramen of luiken. En bij datzelfde plaatsje, op een driesprong op de grens tussen het industrieterrein en het dorp, een piepklein terreintje met schooltuintjes, tussen een paar bomen, in een hoekje, zo treurig veel kleiner dan ieder van de bedrijfspanden, met daarnaast, verlaten en vervallen, het pand waar ooit de muziekschool zat en waar de lokale drumband oefende. Dan het groene Niedersachsen, met akkers omzoomd door korenbloemen (al zullen ze niet alle biologisch graan verbouwen), bosgebiedjes waar je niemand tegenkomt, een oude Saksische boerderij. (Het is heel duidelijk dat het hele gebied tot aan de IJssel een eenheid vormt, cultureel gezien). Op een driesprong moet ik kiezen, wat zuidelijker de Ems over of via Lingen – en ik kies, gelukkig maar, toch Lingen – dat betekent meer bos, langs een paardenwedstrijd, en door Lingen, en langs het voetbalstadion – maar had ik anders gekozen dan had ik verder moeten rijden, want je komt de Ems niet over. Dan begint eigenlijk het mooiste deel van de tocht, en ik weet dan al lang dat ik Almelo ga halen, makkelijk zelfs, ook al kost het me 9 uur voor de 165 kilometer – maar ik kan dat dus, 165 met bepakking en tegenwind. En zo ben ik terug in Almelo, in 1 dag, vanaf de Dümmer See. Hè?