Zes concerten op één dag

Op 30 augustus hoorde ik zes verschillende concerten, maakte zo mijn eigen jazzfestival. Ik kreeg er goede zin van: zin om naar muziek te luisteren, zin om muziek te maken, zin om te schrijven over muziek. Al jaren denk ik: het ontbreekt aan discussie en denken over muziek. Niet in mijn eigen hoofd, daar borrelt het altijd van gedachten over muziek. Er zijn wel begeleidende teksten op bandcamp, PR van festivals, te korte CD-recensies, een enkel diepgaand interview (maar meer oppervlakkige). En er zijn diepgaande muziektheoretische verhandelingen (academisch). Maar weinig dat, voor mijn gevoel, gaat over het avontuur van de muziek nu, de zoektocht, de ontdekkingsreis; het avontuur dat – stel ik me voor – ook musici en componisten motiveert om te spelen en nieuw werk te maken, zoals het mij motiveert om elke keer weer naar concerten te gaan. Moet ik dan, als halve schrijver en jarenlang bezoeker van avontuurlijke muziek, niet toch…

Op 30 en 31 augustus was er Southeast Jazz, een gratis jazzfestival in de Amsterdam Zuidoost. Eén van de podia was geprogrammeerd door het BIMhuis, en verder zag het programma er ook best veelbelovend uit. Tijdens mijn zaterdagse rondje fietsen ging ik even polshoogte nemen – de sfeer en omstandigheden ‘uitchecken’. Tot mijn teleurstelling zag ik dat alle podia waren afgeschermd door de gehate hekken met zwart landbouwplastic. Niks te zien. Bij de ingang security. Gratis, maar met drempel. Ik bleef even kijken bij de ingang, want met mn racefiets kon ik natuurlijk niet naar binnen. Eén van de security-mensen, een grote Surinamer, kwam even een praatje met me maken. ‘Jazzliefhebber zeker?’ ‘Zeker’ ‘Dit heeft Amsterdam nodig, jazz, goede dingen, energie, blijdschap!’ Ik beaamde. De sfeer binnen de hekken leek goed. Anderhalf uur later was ik terug. Ik wilde in het Alice Legget kwintet en het Sun-Mi Hong kwintet horen.

De zwarte landbouwplastic afscheiding was er omdat binnen drank werd verkocht. Drank die niet naar buiten mocht. Drank verkocht door de sponsors. Die neem ik aan hadden betaald om drank te mogen verkopen. De opkomst binnen de hekken was niet slecht. Het publiek oogde bekend: de in cultuur geïnteresseerde klasse uit de Bijlmer (voornamelijk zwart), BIMhuisbezoekers, jazzliefhebbers op leeftijd (dus: ouder dan ik, ver boven de zeventig, in hun hoofd nog jong, petje op de grijze haren, vrouwlief was meegekomen, de lichamen op z’n best kranig). Behoorlijk veel twintigers ook. Bij de bar – afmeting festival – was het uitgestorven. Geen feestpubliek. Ik dacht: dat hebben de organisatoren dan maar slim voor elkaar gekregen, al die sponsors over de lijn getrokken, maar helaas voor hen, dit publiek komt voor de muziek, niet voor entertainment en drank. (Helaas ook voor de luisteraar, want het maakt de kans op herhaling klein…). (Maar misschien was het ‘beter’ bij de podia met iets meer populaire programmering?)

Het kwintet van Alice Legget had wat last van de wind die de bladmuziek liet flapperen, en speelde aanstekelijke hedendaagse jazz van hoog niveau. Alice Legget op altsax, Alex Hitchcock op tenor, Jesse van Ruller – ik neem aan als invaller voor Chaerin Im die met Sun-Mi hong speelde – op gitaar (goh, heb ik die ook eens live gehoord), Simon Willson op bas, en een erg goede Jonas Esser op drums. Van die hedendaagse jazz met op elkaar inwerkende lijnen, elke lijn anders geteld (hoe zeg je dat, andere onderverdeling van de maat?), met solo’s die ‘in’ de compositie liggen, of erdoorheen geweven zijn. Het enige dat ik erop tegen heb is dat elk nummer in hetzelfde tempo lijkt te gaan (wat waarschijnlijk klopt, maar ook niet omdat de verschillende instrumenten in verschillende tempi spelen – klopt dat als ik het zo zeg?) en – alleen specifiek aan dit optreden – dat Jesse van Ruller iets vaker gewoon niets had kunnen doen, eens geen akkoord spelen – waardoor er meer contrast zou zijn ontstaan.

Daarna Sun-Mi Hong, die op het podium even verderop speelde. Hier was het ook mooi druk – zowat het hele publiek van Alice Legget was hierheen verhuisd. Op één of andere reden had ik Sun-Mi Hong nog nooit live horen spelen (een bijkomende reden vandaag naar dit festival te gaan). Wat ik hoorde was van hoog niveau, maar beviel me net iets minder dan Alice Leggett. Misschien was het omdat Michael Moore was aangeschoven als vervanger van Alistair Payne, hij speelde op zijn bekende manier altsax en klarinet, met verder – wel haar kwintet – Chaerin Im op piano,, Alessandro Fongaro op bas, en was het wel Niccolo Ricci op tenor? (Later op de avond zag ik hem en Sun-Mi Hong bij de concerten in de Plantage DOKzaal). En ik dacht: misschien ligt haar drumspel me niet, ze speelt ‘zwaar’ – en misschien hou ik in dit soort jazz van lichte drummers?

Voor ik naar huis ging, liep ik nog even ‘binnen’ bij Ramón Valle (piano) en Maite Hontelé (fluegelhorn). Nooit van Maite Hontelé gehoord, ze is wereldberoemd in Colombia, koningin van de salsa. Burn-out, teruggekeerd naar Nederland, wilde nooit meer spelen, en toch weer begonnen in duo met Ramón Valle. Dat levert fantastisch goede muziek op, want Hontelé speelt fabelachtig mooi, en de dialoog met de piano van Valle – alles geïmproviseerd op de thema’s waarmee ze beginnen, en de Cubaanse ritmes – sleept je mee. Ik kan daar van genieten omdat het musiceren van het hoogst niveau is, los en vanzelfsprekend. Ze wint er de harten van veel luisteraars mee. Maar ik ben in muziek naar net iets anders op zoek. Ik ga niet naar een concert om gewoon mooie muziek te horen, muziek die ik eigenlijk al kende, of had kunnen kennen, om in dat bad ‘weg te drijven’. Na een twintigtal minuten begon ik ongedurig te worden, na een half uur vond ik het mooi geweest. Ik had best langer kunnen luisteren en zou daarvan hebben genoten, maar ik moest ook naar huis, waar mn dochter wachtte op avondeten.

Na het eten zag ik, dat als ik zou opschieten, ik nog net op tijd zou zijn voor de concerten in de Plantage DOKzaal, georganiseerd door Lokaal. Voor zover ik me kon herinneren, had ik geen van de musici die op het programma van Lokaal stonden ooit live horen spelen, en twee van de acts beloofden muziek-van-de-volgende-generatie te zijn. Ik had dan wel genoeg muziek gehoord voor een dag, maar ik had ook de smaak te pakken gekregen. Mn dochter vond het best dat ik weer de deur uitging, dus racete ik naar de Plantage Doklaan. Daar was het verdacht rustig. Ik was wel eens eerder op het laatste moment gearriveerd, maar toen was het bomvol. Het concert bleek in de grote zaal te zijn en was net begonnen. Ik ging zo zachtjes mogelijk naar binnen. Zo’n vijftien mensen publiek. Drie jonge musici liepen langzaam door de zaal en fluisterden door megafoons. Later ging één achter de vleugel zitten – Inês Lopes – één pakte zijn elektrische gitaar en maakte zachte noise geluiden – Gabriel de Oliveira – en één zong – Vera Morais. De noise improv op laag volume eindigde met Morais en De Oliveira die een deken in de vleugel ‘gooiden’. Daarna liepen ze weer rond, om vervolgens aan de andere kant van de zaal plaats te nemen waar De Oliveira 8-snarige klassieke gitaar speelde, soms refererend aan liedjes, meestal noisy improviserend, Vera Morais ging gaandeweg – als ik met het goed herinner – van stemimprovisatie over naar liedjes, en Inês Lopez speelde op een speelgoedpiano. Uiteindelijk stonden ze op, begonnen rond te lopen, en zongen, zichzelf begeleidend met percussie, dan dansend door de zaal, op de manier van de volksmuziek die ik ooit in Asturië hoorde, en waarvan varianten vast ook in Portugal bestaan. Ze gingen door tot een aantal mensen uit het publiek aansloten, en met hen verdwenen ze door de entree naar buiten. In de PR-tekst verwezen ze naar Fluxus, het katholicisme en Portugese volksmuziek. ‘They are currently researching the intersection between pagan and Catholic culture in Portugal – myths, rituals, festivities – and their connection to music. This is the starting point for musical improvisation with influences from the Fluxus movement and composers like John Cage.’ Ik had eigenlijk lange tijd niet zoiets gezien. Het had iets ongemakkelijks, en het was ook zeker nog niet ‘af’, tegelijk was het enorm inspirerend. Het was een poging om vorm te geven aan zowel de muziek – waarvan ik me voorstel dat ze die ‘in hun hoofd hoorden’ – en aan te sluiten bij wat muziek doet, wat de functie is, als ritueel. (Het concert met stil publiek is ook een ritueel, net als een popconcert met meezingend publiek). Vanzelfsprekend combineerden ze de verschillende muzieken die hen fascineren, in een vorm die voorbij de vormen gaat ‘die nou eenmaal werken’, of dat nou liedjes zijn, volksmuziek, inzichzelfgekeerde free improv, of noise. Ik heb moeite om op een helder manier onder woorden te brengen waarom ik het intrigerend en goed vond. Ik kan het ook korter zeggen: het sloot volledig aan bij mijn eigen interesse in ‘volksmuziek’ en ‘folk’, naast vrije improvisatie, noise en compositie. Het ongemak dat als luisteraar ervaar, duidt er ook op dat er iets intrigerend gebeurt. Misschien was het nog wat voorzichtig, stond het nog niet 100%, het had wel veel potentie.

Ik was niet de enige die de overstap had gemaakt van Southeast Jazz naar de DOKzaal (en dus Eddie Veldman mistte). Onder het publiek waren ook Sun-Mi Hong en de saxofonist uit haar band. Er waren sowieso veel musici in het publiek. Ik voelde me een ‘elder statesman’, was verreweg de oudste. Afgevaardigde van vorige generaties die weer komt luisteren naar de muziek van de jongere generaties. Sun-Mi Hong kwam, denk ik, voor de tweede set: het duo van bassist Brandon Lopez en baritonsaxofonist Steve Baczkowski (hij speelde ook even duduk), beide uit Brooklyn. Naar courante maatstaven het hoogtepunt van de avond. Want topklasse in het genre energieke free improv. Lopez ‘all over the bass’, vaak gestreken, en dan relentless geloei van Baczkowski, soms met blikjes in de sax om zo andere timbres en boventonen te genereren, vaak circular breathing. Dat werk. 100% instrumentbeheersing, 120% dialoog, 200% inzet. Eigenlijk hoef ik er verder niets over te zeggen. (Misschien dat ik me voorstelde dat het nog beter was geweest als Sun-Mi Hong erbij had gedrumd, haar benadering van de drums past denk ik goed bij het spel van Lopez en Baczkowski.) Het soort free improv dat recht uit de freejazz komt (maar geen jazzthema’s meer kent). Mats Gustafson-terrein. Als het echt van hoog niveau is krijg ik er nog altijd goede zin van. Echt inspireren doet het me op dit moment niet. Ik ken de benadering. Het is goed.

Topper van de dag, en misschien de reden waarom ik dit stukje uiteindelijk geschreven heb, was voor mij echter FRANTX. ‘Very weird’ zei Brandon Lopez na afloop tegen bandleidster (toch?) Fanny Meteier, op een toon waaruit duidelijk was dat hij het bedoelde als grote lof. Ik appte na afloop naar de bandleden van Oorbeek. ‘Ik heb nu een band gezien die nog vreemder is dan Oorbeek: FRANTX’. Hoe de muziek van FRANTX te omschrijven? Samenkomst van musici die hedendaagse klassieke muziek, noise, en progrock kunnen spelen. ‘Hello Kitty meets Anthony Braxton’, verklaart het manifest van FRANTX, en dat is in de richting. Ook het optreden van FRANTX had iets ongemakkelijks. Het is heel knap, en soms, gemeten naar bepaalde criteria, ook heel slecht. Er is vanalles dat volgens gangbare criteria niet klopt of niet zou kunnen. Alles is (of lijkt) doorgecomponeerd. Composities uit blokjes. Ik hoorde een mix van Hanatarash, Kagel, free improv en Franse progrock. De noise improvisaties zijn heel goed, Fanny Meteier is een waanzinnig goede tubaspeelster (kan alles spelen), Andrea Giordano mixt haar stemimprovisaties, Pierre Pradier is een vreemde gitarist, juist omdat hij eigenlijk veel te conventioneel speelt, Marco Luparia, de drummer, is virtuoos, maar speelt veel te hard. Stem en zang (ook van Meteier) gaan door effecten. De tuba is soms slecht te horen. De versterking met opzet vreemd en ongebalanceerd. Progrock voor deze tijd, met impro, ruisgeluiden, grote dynamische verschillen, humor, en dus vreemde manier van versterking (namelijk ongelijke versterking, iets waar ik ook mee probeer te ‘rotzooien’). ‘Animated by the noise-punk ghost of the 90s, the quartet juxtaposes improvisation, songs and electric drones in a hyperactive dadaist collage’. Ja, dat ook, maar zo’n zin pakt niet wat FRANTX zo vreemd maakt. Het is echt een bandje, ze zijn virtuoos, en ze combineren muzikale dingen die je niet zou horen te combineren, en dat allemaal met een fikse dosis humor. Ongemakkelijk ook. Dat is wel waarnaar ik ook op zoek ben. Ik wil geen ‘bad van het bekende’, geen bevestiging van goede smaak (al is dat soms ook fijn), ik wil het liefst avontuur, iets wat ik (nog) niet helemaal begrijp, iets dat me verder brengt. Dat hoeft geen nieuwe muziek te zijn, die ervaring van avontuur kun je ook vinden als je, om een voorbeeld te noemen, naar Haydn luistert, je oren ineens opengaan en je iets hoort wat je nooit eerder in Haydn hebt gehoord. De muziek FRANTX, en ook die van Inês Lopes en Vera Morais zorgt er voor dat ik weer anders kan luisteren, zet me aan om na te denken over muziek, inspireert me om zelf muziek te maken (daarvoor moet ik nadenken over muziek, wat voor muziek, wat is het, wat doet het?)

Southeast Jazz, Amsterdam, 30-08-2025
Alice Legget 5tet: Alice Legget (as), Alex Hitchcock (ts), Jesse van Ruller (g), Simon Willson (b), Jonas Esser (d)
Sun-Mi Hong 5tet: Michael Moore (as, cl), Niccolo Ricci? (ts) Chaerin Im (p), Alessandro Fongaro (b), Sun-Mi Hong (d)
Ramón Valle (p) & Maite Hontelé (flh)

Lokaal at DOK, Amsterdam, 30-08-2025
Vera Morais (stem, megafoon) Inês Lopes (p, keyboards, megafoon) Gabriel de Oliveira (el. g, effecten, 8 snarige gitaar, megafoon) .
Brandon Lopez (b) & Steve Baczkowski (bars, duduk (?)).
FRANTX: Fanny Meteier (tuba, feedback, effecten, stem), Andrea Giordano (stem, effecten, melodica, feedback), Pierre Pradier (g, effecten), Marco Luparia (d, live electronica).

music,nl | September 2, 2025 | 14:23 | Comments Off on Zes concerten op één dag |

0 Comments

RSS for comments on this post.

sorry, the comment form is closed at this time.

This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 2.5 License. | Arie Altena