2004 | Santander - Santander | 1200 kilometer

Een verslag van de bijna 1200 kilometer op de racefiets, rondom de Picos de Europa in Noord-Spanje. Ik hou het simpel. Het was een Cycletoursreis (http://www.cycletours.nl), uit het cyclosportieve segment, 6-sterren, kamperen en zoals gewoonlijk -- het was mijn zevende groepsreis met Cycletours -- uitstekend georganiseerd. De routebeschrijvingen, om wat te noemen, klopten tot op de 100 meter nauwkeurig.

Tot Mieres/Bustiello was het misschien wel de mooiste van de zeven (de andere: Spaanse Pyreneen, Alpen Noord-Zuid, Zwitserland (Graubunden), Haute Savoie, Dolomieten (kamperen), Apenijnen). Daarna sloeg de vloek van de Angliru toe.

vrijdag 23 juli
Vertrek per fietsbus uit Amsterdam naar Santander. Michiel K. zet me met racefiets af bij het Amstelstation, ik ben zoals altijd veel te vroeg: als de bus komt blijkt die nog eerst naar Hoofddorp op en neer te moeten. De dag begint met veel wachten en ik begin met de eerste pagina's van Dahlgren, de 800 pagina's roman uit 1973 van Samuel R. Delany. Zo'n busreis is gelaten berusten in je lot. Van opstapplaats naar opstapplaats. In Utrecht zie je bekende koppen van vorige vakanties. Het duo Joost en Marinus stapt in de Santander-bus, die gaan dus mee. Ik zie ook Jene, makkelijk te herkennen omdat hij de enige is die zijn fiets categorisch niet poetst. Jene rijdt als een cowboy, ik ken hem van de Haute Savoie (waar zijn fiets door anderen gepoetst werd). Ook hij stapt in. Uiteindelijk zijn er in de groep van 26 aardig wat bekenden van vorige reizen, ook nog Harrie en Joost van der W. en Siebe.

Opmerkelijk genoeg telt de groep maar liefst zeven vrouwen. Meestal gaan er op dit soort reizen maar 1 a 2 vrouwen mee, of, desastreus, nul. (Is dat laatste het geval, gaan de tafelgesprekken zo goed als uitsluitend over 'tandwielen' en daalt het decorum wel erg snel -- dat is een week leuk, dan vermoeiend). Zeven vrouwen, ik geloof dat iedereen daar blij mee is -- niet in het laatst de vrouwen zelf. (Paula, Maria, Trui, Mireille, Irene, Esther en Joke).

zaterdag 24 juli
Aankomst in San Roman, aan de kunst, vlakbij Santander. Tent opzetten. De vorige groep is er nog. Zij hebben prachtig fietsweer gehad, veel wolken, maar op de toppen helder. Naast de camping is een enorme kermis, die veel kabaal maakt. Ontbijt, voorstellen. De vakantie is begonnen. Fietsen lokt, maar 20 kilometer over drukke wegen niet. Je kunt een mooi rondje maken onder Santander, maar om nou meteen, als je niet weet waar je staat 100 kilometer te 'pakken'... Dat durf ik niet aan. Ik heb heel juli vrijwel niet kunnen fietsen en heb aanmerkelijk minder kilometers in de benen dan anders. Klimkilometers als helemaal niet of het moet het Kopje van Bloemendaal meetellen of de Skiheuvel in Spaarnwoude... Ik rij een rondje langs de kust en door het achterland, een kilometer of 50. Op de camping kijk ik de tijdrit van de Tour op televisie en zie Basso zijn tweede plaats verliezen aan Kloden. Basso heeft zich niet populair gemaakt met zijn verdedigende rijden. Hij had deze Tour onsterfelijk kunnen worden door Armstrong het vuur aan de schenen te leggen -- en te verliezen. (Tegen deze Armstrong kon niemand op). Dan was hij ook derde geweest, maar een bewonderde derde. Jammer. Daarna strand en vanaf de rotsen uitkijken over de Golf van Biskaje.

zondag 25 juli
Santander (San Roman) - Potes 127 kilometer
Ik schreef na afloop van deze etappe in mijn aantekenboekje: 'de natuur en de omgeving zijn hier ontzettend mooi. ik ben zelden, misschien wel nooit in een mooier berggebied geweest. de Dolomieten zijn te toeristisch en verpest door het skien, de pistes en skidorpen. de Picos zijn indrukwekkend, de rotsformaties rijzen naar de hemel -- op een heel klein gebied en het is hier overweldigend groen.' Het zou alleen maar mooier worden. Reisdagboeken zijn slaapverwekkend saai als dag aan dag hetzelfde wordt herhaald. 'De omgeving is schitterend, de uitzichten wijds, de natuur prachtig, de wegen zijn rustig, we hebben ontzettend mazzel met het weer en we hebben fantastisch gefietst.' Maar het was die eerste dagen nou eenmaal enorm genieten. Je hebt vakantie, je leven thuis valt van je af (dit jaar was ik niet gestresst aan de vakantie begonnen), je benen blijken goed te zijn. Je blijkt nog te kunnen klimmen. Het rijden in een groepje -- het hele jaar niet gedaan -- is opnieuw een ontdekking. (Ik nam me meteen voor om weer lid te worden van een wielervereniging). Zoveel hou je dus van wielrennen, je was het bijna vergeten.

Het was een lastige, maar geen heel lastige etappe. Het eerste deel deden we met een opmerkelijk grote groep (zeker 14 man/vrouw) in een stevig tempo. Toen de meesten voor koffie stopten reed ik (te snel) met Ron en Jene door naar de Carmona. Als ik me niet vergis, toucheerde ik daar -- stom stom -- het achterwiel van jonge Kees (die met oude Kees voor ons reed). Ik viel, gelukkig zonder erg.

Vier klimmetjes: de Virgen de la Pena/Alto de San Cipriano, de Carmona, de Ozalbo en de Collado de Hoz. Alle zo'n 600 meter hoog. De laatste twee erg gemeen.

maandag 26 juli
Potes - Aguilar de Campo 90 kilometer
Een etappe die makkelijk genoeg was om 's ochtends eerst naar de Fuente De te rijden, de Picos in. Ik deed het niet, wilde mezelf niet overschatten, de klim zelf schijnt niet zo bijzonder te zijn en ik was zeker niet van plan om op de top mijn fiets op slot te zetten, de kabelbaan te nemen en te gaan wandelen. (Erik, de snelste en waarschijnlijk sterkste van de groep deed dat, hij had voor elke dag een heel programma uitgestippeld met extraatjes. Hij moet van allemaal het meeste van de Picos hebben gezien). De route ging over de Piedrasluengas, een lange maar niet moeilijke col. Ik bleef erg lang op de top -- prachtig weer en schitterend uitzicht -- voor ik ging afdalen naar de hoogvlakte 'aan de andere kant'. Ik verwachtte een kaal landschap, maar het is ook ten zuiden van de Picos overal erg groen, groen van 'natte' grassen. Het is er kaler en -- voor een groot deel -- extreem rustig. Hier vind je de ooievaars en de roofvogels. De afdaling is lekker en je kunt er hard bijven rijden, het laatste stuk naar Aguilar is vervelend -- een drukke weg -- maar we zaten met een goed groepje bij elkaar, zaten wat te geinen, Irene en Joost trokken soms hard door en we waren vroeg op de mooie camping.

dinsdag 27 juli
Aguilar - Golobar - Aguilar 64 kilometer
Rustdag aan het stuwmeer van Aguilar. Dan moet er gefietst worden. Vind ik. Als de vermoeidheid niet heeft toegeslagen. Zonde om in zo'n mooi gebied niet te fietsen. Zo vaak zal ik er niet weer komen. (Soms op heel spectaculaire routes realiseer je je ineens: waarschijnlijk kom ik hier nooit weer -- maar je hebt geen andere keuze dan doorrijden, je bent er om te fietsen, je moet verder, je kunt hoogstens een kwartiertje, misschien een keer een uur, ergens blijven, wat foto's maken, goed rondkijken, dan verder, steeds weer verder). De Alto Campoo is de hoogste klim in de buurt, helaas, zo schat ik in, net te ver weg en net te veel hoogtemeters. Ik wil mezelf niet overschatten -- ik wil goed zijn in de zware etappe met de Pandetrave, Panderruedas en Senales. Ik rijd wel die kant op, over een van die kaarsrechte Spaanse wegen door de velden (nauwelijks verkeer), dan langzaam omhoog door Barruelo de Santullan -- een oud mijnwerkersstadje -- naar de Alto de Branosera en dan op de top linksaf naar Golobar, een rifugio vlakbij de Valdecebollas. Ik heb geen idee hoe hoog het ligt (1800 meter, niet veel lager dan Alto Campoo). De eerste twee kilometer naar Golobar zijn gemeen steil en omdat de hele klim vol in de zon ligt extra vermoeiend. De overige vier kilometer zijn makkelijker. De hele tijd zie je links van je, hoog tegen de bergwand, het rifugio liggen, schijnbaar nauwelijks hoger dan waar je 'nu' bent. Het lijkt onvoorstelbaar dat het 6 kilometer klimmen is. Verwacht bovenop geen rifugio. Er staat een flink gebouw van drie etages, maar er huizen alleen koeien en paarden. De muren zijn ondergespoten met graffitti, hakenkruizen en anarchistentekens. Op de top is een parkeerplaats voor wandelaars. Het uitzicht naar het zuiden is adembenemend en reikt onvoorstelbaar ver. Ik blijf ook hier lang op de top. Ik daal rustig maar ben toch nog binnen drie kwartier terug op de camping.

'reisdagboeken zijn nogal saai. de indrukken zijn vooral visueel en lichamelijk (de inspannig van het klimmen). ze gaan voorbij. je bent in de tijd, in het moment op zo'n vakantie. daar valt niet veel over te vertellen. je moet het meemaken. het levert wel wat verhalen op, maar dat zijn vooral 'tall stories'. ik zie de schoonheid van de natuur en de dorpjes: de kleuren, de doorkijkjes, de uitzichten, de vergezichten, de arenden, de gieren, de bloemen, de boer met z'n zeis (ja echt), de kenmerkende houten balkons met vensters, de processie die de kerk verlaat net als wij voorbijkomen, de ooievaars in het veld, de rotsen en de toppen van de bergen -- maar wat valt er over te zeggen?'

woensdag 28 juli
Aguilar - Boca de Huergano 120 kilometer
'de lucht is weer lichtblauw en het waait. het is enorm rustig, niet toeristisch en de 120 kilometer van vandaag waren auto-arm, zo auto-arm dat je zonder gevaar op een smalle weg 2-aan-2 kon rijden en in de afdaling links kon gaan zitten.'

Wel opletten natuurlijk.

De route ging over drie makkelijke klims (o.a. de Alto de la Varga en de Puerto de Portillas) en eindeloos langs stuwmeren en schitterende uitzichten. Aan het slot reed ik 3 kilometer extra omhoog naar de Puerto de Monteviejo (paarden en koeien). Ik wist niet dat er een paar kilometer verder van de weg naar Boca de Huergano een nieuwe doorsteek was gemaakt naar de Puerto del Pando (staat niet op de Michelin 572) anders had ik die extra gedaan in plaats van de Monteviejo.

Fijne camping met een fijne bar waar ik 2 uur lang op het terras onder de bomen zat. Heerlijke dag.

donderdag 29 juli
Boca de Huergano - Puebla de Lillo 100 kilometer
Misschien wel de mooiste etappe; in ieder geval de etappe waarin het hart van de Picos werd aangedaan. 's Ochtends is het bewolkt en opmerkelijk koud, een graad of 11. De lange mouwen en beenstukken worden uit de tassen opgediept. Overal is het grijs en even is er de 'angst' dat het wel eens de hele dag zou kunnen gaan regenen. We rijden met een flinke groep weg, op weg naar de eerste klim, de Pandetrave. In de aanloop halen we een Spanjaard in (lange broek, lange mouwen, gele Once-outfit), hij haakt aan. De zon breekt door de wolken en zal -- we hadden mazzel met het weer -- de hele dag niet verdwijnen. Alleen rondom de toppen van de Picos blijft wat bewolking hangen. Tijdens de klim, natuurlijk over een extreem rustige weg, blijft de Spanjaard behoorlijk goed bij. Hij lijkt het terrein te kennen. Ik stel me voor dat hij zich verbaasd over het idiote tempo dat wordt onderhouden en de snelheid waarmee sommigen de Pandetrave oprijden. Op de wat mistige top, waar we wachten op de anderen, knoopt hij in het Engels een gesprekje aan. Wat onze route is. Ook nog de Panderruedas? Poeh, die's lastig hoor. En pas op voor de afdaling naar Posada de Valdeon, de laatste paar kilometers zijn steil en extreem smal, als je een tegenligger tegenkomt moet je stoppen. Nee, hij heeft de Panderruedas nooit gereden, te ver. En daarna nog de Tarna en de Senales, da's dezelfde klim. You are strong riders. Vijf minuten later zegt hij. I'll do the Panderruedas as well. I think it's now or never. Overgehaald door ons enthousiasme. De afdaling naar Posada de Valdeon is adembenemend mooi -- ik zou 'm graag eens als klim doen. Goed, daar midden in de Picos is het uiteraard schitterend. Je kunt vanaf daar verder afdalen, de kloof van de Cain in die de Picos in tweeen deelt. Ongetwijfeld spectaculair, maar wel heel veel extra klimkilometers. In het dorpje, dat toch toeristisch zou moeten zijn, lijkt er vooral voor de wandelaars te zijn. Als de zon schijnt zoals nu is het er idyllisch mooi. De klim van de Panderruedas doe ik alleen, ik wil genieten, me niet onbewust toch laten opjagen om anderen bij te houden die sneller gaan dan ik. (Overigens ook leuk....). Ik vond 'm makkelijk, deze klim . De top zit nog net in de wolken. De Spanjaard is er ook. In de afdaling ga ik nog even rechts de Puerto de Ponton op -- niks aan -- en daal een klein stukje af richting Cangas de Onis. Ik zie een gier tien meter boven me voorbijglijden. De klim naar de Puerto de Tarna blijkt erg lastig door harde tegenwind (dezelfde die, in de rug in een flauwe afdaling topsnelheden mogelijk maakte). Jonge Kees zet anderen uit de wind, en draait zelfs om tegen het einde van de col om iets langzamere klimmers op te halen. Het stukje klim naar de Senales is makkelijk. Dan afdalen naar Puebla de Lillo.

vrijdag 30 juli
Puebla de Lillo - San Isidro - Collanzo - San Isidro - Puebla de Lillo 70 kilometer
Er staat een rondrit van ruim 120 kilometer op het programma. Voor sommigen is dat aanleiding voor een rustdag. Een vrij klein aantal besluit de rondrit te doen. Het is erg warm. Ik zie ertegen op om uren in de hitte te rijden. Bovendien gaat de rondrit eerst terug over de Senales en doet halverwege de Colladonna aan die later in de reis terugkeert. Beide vast heel mooi, maar voor mij reden genoeg om voor een makkelijker alternatief te kiezen: de San Isidro van de makkelijke kant oprijden en dan, als de benen goed zijn een stuk afdalen en omkeren. Het blijkt later zowel een goeie als een verkeerde beslissing te zijn: degenen die de rondrit doen komen laat in de middag stuk aan op de camping; ik heb de Colladonna uiteindelijk niet gereden door ziekte. De zuidkant van de San Isidro is aardig, maar niet echt de moeite waard. De top is verknald door de wintersport, er staan enorme, tien verdiepingen hoge flatgebouwen die volledig verlaten zijn. Snel afdalen. De noord/westkant is prachtig. Als ik afdaal ligt ie nog grotendeels in de schaduw en binnen een kilometer besluit ik minstens 15 kilometer af te dalen. Het is iets drukker als aan de zuidkant, maar vergeleken met wat je in de Alpen tegenkomt is het nog altijd rustig. Halverwege de afdaling doet zich een heel raar moment voor op een breed recht stuk met goed overzicht. 200 meter voor me steekt een man over. Ik rem wat af -- blijkbaar is er een uitrit?. De man gaat op de linkerrijbaan staan en maakt een wat onduidelijk gebaar, iets van 'opzij'. Er komt met een slakkengang een klein vrachtwagentje aan. Is het gebaar daarvoor bedoelt? Op dat moment, ik ben bijna op gelijke hoogte met de man, komt achter dat vrachtwagentje een enorme truck tevoorschijn, neemt de volledige linkerweghelft -- lees: mijn rechterweghelft -- in beslag, en accelereert. Zoals gewoonlijk bij een afdaling rij ik op het midden van mijn weghelft en ik zie dus recht voor me een enorme, snel rijdende truck opdoemen. Hij seint met zijn lichten. Echt eng is het niet, ik stuur naar rechts, daar is meer dan genoeg ruimte om te passeren. Maar raar is het wel, zo'n truck recht voor je. Even voorbij Collanzo keer ik om, ik rij nog even een zijweggetje in, keer om en begin aan de klim. Het is een klim waar je het echte grote-collen-gevoel krijgt: een lange aanloop vals plat door het dal, dan steeds steiler omhoog, om uiteindelijk met een aantal haarspelden tegen de berg op te rijden, met achteruit uitzicht in het dal en dan de laatste paar kilometers omhoog tussen de velden en de rotsen. Ik heb geluk dat er nog hier en daar schaduw is.

zaterdag 31 juli
Puebla de Lillo - Sena de Luna 110 kilometer
Een verzengend warme dag. Aan het begin en het einde iets drukkere wegen, het middendeel over heel smalle en extreem rustige wegen, door een kloof naar de Valdeteja, de Carmenes en de prachtige klim omhoog vanuit Cubillas de Arbas. Nog eens herhalen: prachtige route. In de afdaling nog eens naar links om de Collada de Aralla mee te pakken (opnieuw niet echt de moeite waard, maar ach, toch een extra col op mijn conto). Dan langs het stuwmeer naar Sena de Luna, om me voor te bereiden op de beslissende dag: Sena de Luna - Bustiello, via La Vega.

zondag 1 augustus
Sena de Luna - Bustiello (bij Mieres) 142,7 kilometer in 6 uur 52 minuten.
De vraag is: doe je de Angliru, ja of nee? Voor sommigen zal de mogelijkheid om die klim te doen een reden zijn geweest om deze reis te boeken. Er wordt al een week over de Angliru gesproken. De vraag is ook: doe je de Angliru vandaag, tijdens de etappe, of tijdens de rustdag? Ik blijk een van de weinigen te zijn die vantevoren besluiten om de Angliru tijdens de etappe te rijden. Jene ook. Zwaar wordt het toch. Tonnie, die van plan was om die klim op de rustdag te doen, wisselt vlak voor vertrek nog tandwieltjes en monteert een 28, als iedereen 'm vandaag doet wil hij niet achterblijven. Let wel: hij rijdt met een triple. Zijn kleinste verzet is nu 30 X 28. Ik heb een 30 X 27. Die 27 heb ik ooit in de Dolomieten gebruikt, op de oude weg naar de Passo Nigra (met het stuk 24%), op de klim naar Auronzo Hutte en op de Santa Barbara, verder nooit.

De Angliru, het Beest van de Asturias. De zwaarste en gemeenste klim van Europa. Drie keer opgenomen in de Vuelta, de Ronde van Spanje. Legendarisch omdat ook profs, zelfs de allerbeste klimmers, een triple monteren om boven te komen. Profs rijden hier 30 x 23 of zelfs 30 X 25. Als ze geen triple willen monteren rijden ze 39 X 30. Het is een waanzinnige klim. Tien procent gemiddeld. Met een stuk bergaf. Het is zo goed als overal minstens 12% en dat 13 kilometer lang...

Het is vooral een strook van 24% die angst inboezemt. Een strook niet ver van de top. Dat is moord.

Profiel van de Angliru (overgenomen van http://www.altimetrias.com).

Over de klim: http://www.altimetrias.com/aspbk/verPuertoGB.asp?id=274.

Het is een zonnige, warme dag. We rijden en groupe rustig naar de Puerto Ventana, die ik gezellig samen met Esther oprijdt. Kracht sparen. Geen gekke dingen doen. De prachtige (ja alweer) en lange, lange afdaling brengt ons in een dal waar het angstig heet begint te worden. We drinken koffie in de schaduw. Ik heb niet zo'n zin om lang te pauzeren en rijd als eerste van onze groep alleen verder. Hoe vroeger in de middag, hoe 'koeler'. De route gaat verder het dal door en dan rechts richting Pola de Lena. Op het midden van de middag krijgen we de Cobertoria voor de kiezen. Die is niet hoog, maar uiterst lastig: steil, nieuw asfalt, vol in de brandende zon en toch bijna 10 kilometer lang. In de Vuelta was ie eerste categorie. Het is tegen de 40 graden. Blijkbaar ben ik 'gehard' door mijn vakantie in de Apenijnen, ik heb verhoudingsgewijs weinig last van de warmte. Vlak voor de klim begint haalt een groot deel van de groep me bij. Dat is leuk: gelijk met de klim beginnen. Erik rijdt al snel weg. Niemand kan hem bijhouden. William en Rene, de mannen van DTS, rijden iets langzamer van me weg. Siebe komt me voorbijknallen. Dan komen twee heel steile bochten na elkaar. Dat is mijn terrein. Ik rij 'altijd' binnenbochten. Iets versnellen, gaan staan en dan door de bocht wippen. Lekker. Ik zie Rene en William de buitenbocht nemen. Siebe ook. In de eerste bocht heb ik Siebe te pakken en na de tweede lig ik ook voor Rene en William. Ongelofelijk hoeveel terrein je zo kunt goedmaken. Natuurlijk rijden Rene en William me even verder weer voorbij, maar ik heb de bevestiging dat ik nog altijd kan klimmen en nog altijd serieus binnenbochtjes kan nemen. Begin ik in vorm te komen? Ik ga langzaam, maar ik verlies niet veel op William, die toch echt sneller kan klimmen dan ik. Tonnie, die normaliter veel eerder boven is dan ik, komt ook niet voorbij. De top komt als een overwinning, ontlading. Daar is het Cycletoursbusje, daar zijn Erik en Rene, William is net boven. Ik zie linksaf steil een geasfalteerde strook verder naar boven lopen. Geinend roep ik: he jongens, we zijn nog niet boven hoor! En stuur omhoog die strook op. Dat had ik beter niet kunnen doen. Het asfalt is er volledig gesmolten. Mijn banden zitten onder. Shit, moet k daarmee de Angliru rijden? Ik blijf lang op de top. Zie de anderen bovenkomen. Krab het asfalt van mijn banden. De vraag: vandaag de Angliru? De meesten opteren toch voor de rustdag. Het is te warm. Rene en William doen 'm vandaag. Ron, lang en mager in een Euskatel-shirt ook. Zij gaan eerder weg dan ik. Tenslotte vertrekken ook Jene en ik.

Smalle afdaling, na 1 kilometer realiseer ik me dat ik nauweijks eten bij me heb: 1 pakje Sultanas. Dat moet dan maar genoeg zijn. Na 3 kilometer scherp linksaf steil omhoog over een niewe weg die niet op de kaart staat: een prachtige 'route de crete' richting La Vega. Genieten.

In La Vega rijst links van je een rotsige bergwand steil omhoog. Ze zijn volgens de kaart 1700 meter hoog. De Angliru is iets hoger dan 1500m. Het zal toch niet daar zijn? Ja, het is daar. De weg naar de Angliru is een geasfalteerd koeienpad naar boven, naar de top, naar de zomerweiden voor het vee.

Vanuit La Vega gaat het eerst als het ware de andere kant omhoog. De eerste vijf kilometers zijn goed te doen. Steil, vaak 10 procent of meer, een smalle weg, veel schaduw. Eigenlijk een fijne klim. Ik rij lekker en laat Jene al snel achter me. Jene rijdt als altijd ontzettend groot. Hij traint voor Villach - Nice, de door Michiel van Lonkhuyzen uitgezette 8-sterrentocht, die later in augustus op zijn programma staat. Ik heb moeite om me in te houden, rij zelfs lange tijd 30 x 21, de 24 leg ik er pas na de afslag naar Grandiella op. Het is nog steeds erg warm, gelukkig gaat de zon soms schuil achter wat wolkjes. Na de eerste vijf kilometer volgt een vrij vlak deel, met zelfs een stuk afdaling. Je steekt hier over naar de andere kant: de kant van de steile wand. Nog 6,5 kilometer klimmen (de laatste halve kilometer is afdalen weet ik uit de Vuelta) en, onvoorstelbaar: nog meer dan 800 meter hoogteverschil te overbruggen. Dan komt het stukje 21,5%. Een paar ongelofelijk steile bochten achter elkaar. Daar trek je je fiets nog wel doorheen. Als je fris bent. Ik schakel te laat naar de 27 en mijn derailleur tikt irritant tegen de spaken. Ik raak voor het eerst helemaal over mijn toeren. Ik haal deze passage, maar het is meteen daarna nog steeds zo steil dat ik niet op adem kan komen. De Angliru kent geen momenten waar je op adem kunt komen. Het zijn niet alleen de bochten die steil zijn, het is overal steil. 'Ze kunnen me wat'. Een echte klimmer stapt niet af. Ik stap af om op adem te komen. De volgende kilometers zijn steil. Ik hou van steile klims. Maar niet van deze. Ik rij op kracht naar boven (niks dansen en aanzetten). Ik probeer een paar keer 30 x 24 te rijden omdat de derailleur wel erg vervaarlijk tegen de spaken blijft tikken op de 27, maar moet meteen weer terug naar de 27. Het is meest stampen, geen klimmen. Mijn snelheid is teruggelopen van 11 (aan het begin), naar 9, naar 8 kilometer per uur. Het dreigt te zakken naar 7, zelfs even naar 6. Ik stap opnieuw af. Ik heb het gevoel dat ik gek aan het worden ben. (Hoezo: ik ben toch gek dat ik hier ben?) Ik drink wat, kom weer op adem. Door. Me afvragend waar dat allersteilste stuk komt. Dat komt. Je ziet de weg verderop kaarsrecht langs de bergwand omhooggaan. Het ziet er niet zomaar steil uit. Het ziet er afschuwelijk steil uit. Steiler dan de Stockeu. En het loopt angstig lang door. Je komt de bocht door en de moed zinkt je in de schoenen. De weg loopt als een muur omhoog, continu 20% tot 26%. Het eerste stukkie van de Keuterberg maar dan niet 1 bocht maar ruwweg 600 meter kaarsrecht rechtdoor. En je bent er nog lang niet. Dit deel is het beroemde Cuena les Cabres. Zelfs Heras zwalkt hier over de weg. Het is zo zwaar -- na zoveel kilometer steil klimmen -- dat het geen kwestie is van zigzaggen om toch boven te komen, de kwestie is: hoe hou je je fiets overeind. Met elke pedaalslag trek je je fiets opnieuw in gang. Op het dooie punt van de pedaalslag staat je fiets even stil. Snelheid: 5 kilometer per uur. Een paar keer dreig ik om te vallen of stuur ik bijna de afwateringsgoot in. Dan zie ik Ron naar beneden komen in zijn Euskatel-shirt. 'Kom op Arie, dit is het laatste moeilijke stuk.' Dat geeeft juist genoeg moed om om door te zetten. (Het was niet waar overigens, er komen nog een paar lastige stukjes, maar die zijn peanuts in vergelijking met deze muur). Het is zo steil dat je acuut hoogtevrees krijgt als je over je linkerschouder naar achteren kijkt: niet alleen loopt het naast je loodrecht naar beneden, de weg waarop je je fiets nog net in evenwicht weet te houden loopt zo steil naar beneden dat je denkt alleen al daardoor om te zullen vallen. Je stuur dreigt steeds omhoog te komen. Deze strook is een nachtmerrie. Hem oprijden is als een scene uit een nachtmerrie. Een extreme bewustzijnsvernauwing: alle kracht erop gefocust die fiets in gang te houden. Ik weet zeker, als ik nog eens een nachtmerrie heb dan beleef ik deze strook weer. Ik red het zonder af te stappen. Ik moest continu staan om genoeg kracht te zetten (?) (anderen moesten juist blijven zitten om dezelfde reden). In de bocht laat ik me van de fiets vallen. Ik ga het halen weet ik nu. Ik drink, ik hijg uit, ik probeer van het landschap te genieten. De laatste anderhalve kilometer klimmen zijn verhoudingsgewijs makkelijk. Ik kom Rene en William tegen die net beginnen te dalen. Dan ben je op het hoogste punt, ga je de hoek om, zie je de zomerweides op de top en daal je af naar een parkeerplaats. Ik eet mijn laatste sultana. Er is geen ontlading of vreugde. Alleen een dof gevoel van 'nou, ik heb het gedaan'. Ik fotografeer mijn fiets op de top (er is geen bordje, er zijn alleen wat zonnende mensen). Het is kwart voor zes. Ik heb de klim in 1 uur 35 minuten gedaan -- rijtijd, tel daarbij 10 minuten op voor uithijgen --. Met fietsen heeft deze klim erg weinig te maken. Het was ook niet leuk, (de oude weg naar de Nigra is wel leuk), ook al is het uitzicht grandioos en de natuur prachtig. Ik heb nog een flink stuk te gaan tot de jeugdherberg voorbij Mieres waar we zullen overnachten. Ik besluit tot zes uur op Jene te wachten. Ik ga zitten en als ik weer op mijn klokje kijk is het voorbij zessen. Geen Jene. Zou hij omgekeerd zijn? Om tien over zes ga ik dalen en na 400 meter zie ik Jene omhoog komen. Ik keer om en rij dat laatste stukje met hem naar de parkeerplaats. '25 minuten langzamer dan mijn snelste tijd op de Stelvio,' verzucht hij. Ook hij klinkt niet erg enthousiast. Hij wil meteen dalen. Niets te zoeken op de top. Weg hier.

De afdaling is verrassend makkelijk (voor zo'n steile klim). Goed, je moet flink bijremmen, maar het kost me heel wat minder moeite dan de afdaling van de Santa Barbara naar Arco (waar ik ooit zoveel remde dat mijn velgen oververhitten en de binnenband scheurde...).

'Dat nemen ze ons niet meer af'. 'Een cyclo waardig, zo zwaar.' 'Dat hebben we toch maar mooi gedaan.' We reden zo hard mogelijk naar Mieres -- de eerste stad op de route, wat een teleurstelling -- erdoor, langs een drukke weg naar Bustiello. Kwart voor acht aankomst. Nog net op tijd om te douchen en aan te schuiven voor het eten. Een vermoeiende dag. Zonder twijfel de zwaarste tocht die ik tot op heden gereden heb, door de Angliru en de omstandigheden.

De Angliru is de eerste (?) klim waar ik geen binnenbochten gereden heb. Ik hoef hem nooit weer te doen. Wat een rotding.

Nu hadden wij (Rene, William, Ron, Jene en ik) 'm gedaan op een warme dag, na de Ventana en de Cobertoria en het stukje klim richting La Vega. Meer dan 140 kilometer. Wie 'm de volgende dag reed, kwam met veel minder heroische en verschrikkelijke verhalen terug. Het was koeler, ze waren frisser.

William is zonder afstappen naar boven gestoempt op 39 x 27. Ron had een triple -- ik weet niet of hij is afgestapt. Rene heeft zich omhoog gehesen met 39 X 27. Hij had achteraf blaren: hij heeft het steilste stuk gelopen, op zijn sokken.

Een paar dagen later ziet Rene drie wielrenners rijden, lange broek, lange mouwen, tweemaal US Postal, eenmaal Liberty Seguros. Profs. Hij knalt er achteraan en knoopt een gesprekje aan. Het blijken Rubiera en Noval te zijn, samen met nog een Spanjaard. Ze trainen voor de Klasika San Sebastian. Hij vraagt Rubiera: 'Wat rij jij op de Angliru?' Rubiera: '30 X 25'. 'O' zegt Rene, 'ik 39 x 27.' (Zo'n verhaal is leuk tijdens de vakantie...)

Ik sliep slecht. Van de inspanning en de warmte.

maandag 2 augustus
Van vermoeidheid besluit ik op de rustdag te gaan rusten. Tot bijna twee uur zit ik buiten bij de jeugdherberg en lees verder in Dahlgren. Zo raak ik voorbij halverwege. Ik zie de anderen vertrekken, richting Angliru of met de trein naar Gijon en Oviedo. Ik had de Puerto de la Cubilla op mijn programma staan; daar zie ik van af. Het lijkt me niet alleen onverstandig, ik heb er ook geen zin in. Een klein makkelijk rondje vind ik niet op de kaart. Als de lamlendigheid toeslaat pak ik de fiets en rij naar Mieres waar ik wat op een bankje in het park ga zitten lezen. Dan betrekt de hemel ineens en rij ik snel terug. Geen zin in regen.

Tot nu toe is het misschien wel de mooiste vakantie geweest. Op een bepaald moment eindigt dat. Deze dag. De eersten worden ziek. Het eten die avond is slecht, ik eet toch flink -- je moet reserves aanvullen, zeker als je zo mager bent als ik (56 kilo bij 1.82).

's Nachts word ik wakker. Het is benauwd. Ik besluit mijn slaapzak te pakken en op het balkon te gaan liggen. Als ik de WC passeer gaat het mis. Al het eten komt er van boven en onderen weer uit. Smerige bedoening. De rest van de nacht lig ik op het balkon.

dinsdag 3 augustus
De volgende morgen blijkt de helft van de groep ziek te zijn. Allemaal dezelfde symptomen. (De andere helft zou later die week volgen... Lennart en Danielle, de begeleiders, waren al eerder ziek geweest). Er schijnt een virus te heersen. Meer mensen hebben er last van. Zeker 9 mensen kunnen niet fietsen. (Een aantal blijven zelfs tot de avond in bed liggen). Het is die dag ook nog een verradelijk lange etappe, over de Colladonna, de Faya los Lobos en, alternatief, de Mirador del Fito. Dat red ik niet, al voel ik me redelijk. Je zou het 'De vloek van de Angliru' kunnen noemen, ware het niet dat niet alle zieken die klim gedaan hadden. De oplossing is: zieken met het busje naar de volgende camping.

In Cangas de Onis, bij de Lagos de Covadonga, zet ik mijn tent op en val pardoes in slaap. Goed dat ik niet ben gaan fietsen. Aan de einde van de middag gaat het regenen -- zo hoort dat in dit gebied. Ik lees pagina na pagina van Dahlgren. Het lijkt erop dat ik die 800-pagina's-pil zal uitlezen. Veel zin in eten heb ik niet. Er wordt niet gekookt (vanwege de tijd die gemoeid is met ziekenvervoer). Ik bestel toch wat van het vette Spaanse voer dat ze op de camping serveren en eet er nog niet een derde van op.

woensdag 4 augustus
tijdrit Lagos de Covadonga 17 kilometer
Vast onderdeel van Cycletoursreizen: een tijdrit. De beroemde klim naar de Lagos de Covadonga was jarenlang een klassieke aankomst in de Vuelta. Het is een smalle weg omhoog, de noordelijke Picos in, een schitterend natuurgebied zo herinner ik me van de televisie. (Alex Zulle die uit de mist opdoemt). Natuurlijk doe ik mee, al neem ik me voor mezelf niet op te blazen. Een echt snelle tijd zit er voor mij sowieso niet in. Michiel van Lonkhuyzen heeft in de vorige groep een onklopbare tijd gezet: 53 minuten en een beetje. Dat is absurd snel, en toch denkt Erik dat hij er dichtbij kan komen. We starten vanaf 10 uur. Ik verwacht dat het geen klim is voor mij: de aanloop is te vlak. Het is nog niet zo warm en er schijnt een zonnetje. Het blijkt wel een klim voor mij te zijn: de tweede helft (met prachtige uitzichten) is gemeen steil, met stukken 17%, tot mijn verbazing moet ik de 27 gebruiken. Ik finish in 1 uur 13 minuten en een paar seconden. Minstens 10 minuten sneller dan ik vooraf had ingeschat. Harold (1.11), Ron (1.07), William (net iets meer dan een uur) en Rene (net onder het uur als ik me niet vergis) blijven me voor. De snelste tijd is voor Erik. Hij gaat als een raket naar boven en benadert de tijd van Michiel van Lonkhuyzen akelig dicht: 54 minuten en nog een paar seconden. Joke (1.24) is sneller dan Esther -- die helemaal stuk gaat. Het trekt snel dicht, het is druk op de top, met fietsschoentjes kun je toch niet wandelen, dus snel dalen.

Ik wist dat de Lagos een toeristentrekpleister zijn. Maar wat ik in de afdaling zag... De laatste 2 kilometers voor de top zie je een langzaam rijdende slinger auto's naar boven gaan. Je denkt: die passen nooit op de parkeerplaatsten boven. Twee kilometer verder naar beneden is het een file. Ze staan stil. Hoofdschudddend daal je. Ik had geluk: op de top haalde ik een bus in die vast stond in een bocht. Ik had kilometers vrij spel (op de rechter weghelft) voor ik tegen een langzaam rijdende file dalende auto's aanreedt -- geen zin om die in te halen. Het is na elf uur volstrekte idiotie op die berg. het verkeer staat bovenop al vast, en toch komen er maar meer en meer auto's naar boven, tot de voet van de klim. Devies: doe deze klim vroeg. Want hij is wel meer dan de moeite waard.

Terug op de camping overweeg ik alsnog het rondje over de Mirador del Fito te doen. Tijd genoeg, maar misschien niet verstandig na een dag ziekte? Een losbarstende regenbui doet me snel besluiten om op de camping te blijven. Aan het einde avond moet ik nog maar 100 pagina's van Dahlgren lezen.

donderdag 5 augustus
Cangas de Onis - Cabernigua 108 kilometer
Het voelt alsof de vakantie voorbij is. De laatste twee etappes lijken er vooral te zijn om terug te komen in Santander. Op de eerste dag zijn we al door Cabernigua gekomen. De wegen zijn veel drukker in het noorden. Nog maar twee dagen... Andere jaren snakte ik naar het einde, was het wel op na anderhalve week, nu mag het best nog wat langer duren wat mij betreft.

De andere helft van de groep is ziek. Weer moet een groot deel met het busje naar de volgende camping vervoerd worden.

Ik wil er een mooie fietsdag van maken. In Arenas de Cabrales wil ik daarom rechtsaf, richting Poncebos en Tresviso, de Picos in. Het is de andere kant van de kloof van de Cain. Irene rijdt me me mee, Mireille, Joost en Esther niet omdat ze denken te moeten klimmen naar Poncebos. Dat is niet zo. Het weggetje is wel druk, maar al na 2 kilometer mogen de auto's niet door en rijden we langs een rij geparkeerd blik door de kloof. Adembenemend mooi. Hier worden de foto's voor de reisgidsen gemaakt. We stoppen veel om foto's te maken. In Poncebos rijden we richting Tresviso: dit is de ultieme klim in de Picos. Het is er meteen rustig. Rotswanden, tunneltjes, een steile klim die we rustig oprijden. Ik ben blij dat ik hier niet alleen ben: ik zou zijn doorgereden naar Tresviso en mezelf helemaal hebben opgeblazen. Na een kilometer of 3 a 4 stoppen we, eten wat en keren om. De rest van de etappe blijkt nog behoorlijk lastig te zijn door harde tegenwind. De camping in Cabernigua is een van de mooiste van de reis. Dankzij het uitstapje naar Poncebos en het stukje klim richting Tresviso is het een mooie afsluiting.

vrijdag 6 augustus
Cabernigua - Palombera - Cabernigua - Santander 124 kilometer
De laatste etappe ziet er op papier niet erg aantrekkelijk uit. Drukke wegen richting Santander. Mijn benen zijn goed, ik wil liever nog wat klimmen. 'Strandjesdag' is niet aan mij besteedt (Erik en Mireille rijden rechtstreeks naar de kust, doen zoveel mogelijk strandjes aan en nemen opo elk een duik). Vannuit Cabernigua is het 27 kilometer naar de Puerto de Palombera. Ik besluit eerst daarheen te rijden, dan terug naar Cabernigua en de 60-kilometer route naar Santander te doen. Je kunt ook een waarschijnlijk heel mooi rondje maken en via het achterland ten zuiden van Santander naar de camping rijden. Dat lijkt echter net te lang (140 kilometer) te zijn. Fred, die ook naar de Palombera rijdt, overweegt die route.

De klim naar de Palombera is qua zwaaarte te vergelijken met die van de Piedrasluengas. Een aanloop door het bredde dal, dan een heel lang stuk door het bos -- ik hou daar altijd wel van -- om tenslotte oop de berg te komen waar het nog verrassend lang omhoog gaat tussen de rotsige velden met koeien voor we op de top zijn. De omringende bergen hebben afgeronde topen en zijn nauwelijks hoger dan waar je zelf zit. Op top zie ik Fred, die terug gaat dalen naar Cabernigua. Achteraf gezien had ik graag de lange route gedaan, maar ik heb geen kaartje van dat stuk meegenomen. Ik rij over de top naar een uitzichtpunt. De roofvogels hangen boven me, de zon schijnt en ik heb uitzicht op het landschap van de eerste week van de vakantie. Het is van hier niet ver naar de Altoo Campo. Het is stil. Het is goed om hier nog even te zijn en het goede vakantiegevoel van de eerste week terug te krijgen. Ik heb helemaal geen zin om terug naar Santander te gaan. Het is ver na twaalven voor ik ga dalen. Gek om uren later nog eens de camping waar je 's ochtends vertrok te passeren. Ik lig kilometers achter op de rest, zo stel ik me voor. De rest van de route is druk, met heir en daar een mooi stukje aan de kust. In Cabezon snap ik de routebeschrijving niet en zie tot mijn verbazing het busje met zieken. Een paar kilometer later rij ik een groepje met Tonnie, Jan, Esther, Joke en Rene achterop. ZIj hebben inkopen gedaan en zijn verkeerd gereden. Vlakbij Liencres zitten Ron, Kees en Irene op het terras. Zo zie ik die dag toch nog een groot deel van de groep.

De laatste keer eten on de luifel. Met champagne. Mireille heeft al die twee weken lang een fles whiskey meegezeuld en tegen middernacht zitten we met 10 man op de rotsen aan het strand, zien de maan opkomen en drinken Tullamore Dew. De vakantie is afgelopen. De Palombera en whiskey aan zee zijn een goede afsluiting.

zaterdag 7 augustus
Op die laatste loze dag na. Die dag wachten op de bus die om half tien 's avonds vertrekt. ' Ochtends komt een frisse nieuwe groep aan. Loek, die ik uit Amsterdam ken, zit daar bij. Ik schud ook de handen van Annie (vorig jaar Apennijnen), Radboud en Vincent (Dolomieten). We vertellen dat het een prachtige reis is. We gaan met een clubje per fiets naar Santander. Ik wil nog een cadeautje kopen. Dwalen per fiets door de stad en langs de haven. Het is vreselijk warm en de drukte van de stad een afknapper na zoveel rust en natuurschoon. Niemand heeft een kaart bij zich en op de terugweg rij ik voorop, ik wil langs de kust terug naar de camping, leidt de hele groep eerst naar Cabo Mayor en vindt dan miraculeus zomaar de goede weg en we slingeren door de dorpjes door het achterland rechtstreeks naar de camping. Vervolgens vind ik ook nog de Decathlon waar ik alsnog slaag voor een cadeautje. Tot zes uur blijkt het veel te warm aan het strand, maar ik lees uiteindelijk ook nog Dahlgren uit, op de rotsen met uitzicht richting westen op de Golf van Biskaje.

ariealt.net
links | ik