Arie Altena
index
0.
In 1987 wijdde Vilem Flusser een heel boek -- Die Schrift -- aan de vraag "heeft schrijven toekomst?". Zijn antwoord is ambigu. De eerste contouren van elektronische literatuur zijn dan al zichtbaar: de hypertekstprogramma's Storyspace (vanaf 1984, publicatie van de eerste versie van Michael Joyce's Afternoon in 1987) en Hypercard (vanaf 1986 meegeleverd bij System 6 voor Apple) komen op de markt, net als Thomas M. Disch' digitale adventure Amnesia (Electronic Arts 1986 voor MS DOS en Apple II, 1987 voor Commodore64).
In 2008 schetst Dirk van Weelden in zijn pamflet Literair overleven hoe de literatuur en de geletterde cultuur, in digitale tijden kunnen overleven door 'aanvallend spel' te spelen. Aanvallend spel voor de geletterde cultuur is ook het gebruiken van de media en het uitbuiten van hun potenties, inclusief de poëticale mogelijkheden. Zoals de geletterde cultuur veranderde door de drukpers, zo verandert ze nu. In alle aspecten.
Vanaf het begin zijn er schrijvers geweest die de poëticale mogelijkheden van digitale media onderzoeken en te baat nemen om tot een radicaal andere vorm van literatuur te komen -- meestal worden zij op een of andere wijze geassocieerd met de term elektronische literatuur. Er zijn schrijvers die een vruchtbare samenwerking aangaan met mediavormgevers of programmeurs en het samengaan van tekst en bewegend beeld onderzoeken.
Veel groter is het aantal schrijvers die hun werkterrein langzaam verleggen van drukwerk naar het digitale domein, terwijl ze in eerste instantie hetzelfde blijven doen dat ze altijd deden: teksten schrijven. Ook daar ontstaan gaandeweg nieuwe werkmethodes en nieuwe vormen die bijvoorbeeld het netwerkaspect van de 'sociale media' bespelen. Het is een belangrijke factor in het vormgeven van de geletterde cultuur.
1. niks nieuws
Het is voor de literatuur belangrijk om op te houden om wanneer de nieuwe media en nieuwe technologieën ter sprake komen, de vraag te stellen naar de nieuwe mogelijkheden voor de literatuur. Natuurlijk, nieuwe schrijf- en publicatiemogelijkheden leveren mogelijk nieuwe vormen op; sommige zijn vruchtbaar, andere niet, en of dat wel of niet zo is hangt af van verschillende factoren die op elkaar inwerken. Bijvoorbeeld of een vorm aansluiting vindt bij het lees-, communicatie- en schrijfgedrag van mensen, of en hoe een technologie doorontwikkelt wordt, welke formats ontstaan, en welke een culturele betekenis krijgen.
Elke techniek zit vol mogelijkheden, maar lang niet alle worden gerealiseerd. De technologieën die we nu gebruiken zijn over jaren (of langer) langzaam tot stand gekomen, en bouwen op elkaar. Een deel van de potenties is gerealiseerd, is onderdeel geworden van de communicatie- en culturele technieken die we gebruiken, anderen wegen zijn afgesloten --Êniet in principe, maar wel door hoe de technologie en de cultuur zijn ingericht en ingespeeld geraakt.
Er zijn de laatste 15 jaar niet zo heel veel nieuwe technologieën bij gekomen. De digitale computer (programmeren) is van 1943 (De Colossus; die van Konrad Zuse is nog iets ouder), het idee van hypertekst in een computernetwerk vinden we in ieder geval vanaf 1965, het Internet (onmiddellijke en interactieve communicatie) is van 1969, de Apple II is van 1977, de eerste commerciële IBM PC van 1981, het WWW (de genetwerkte link) heeft zijn twintigste verjaardag achter de rug, de grafische browser is van 1993. Dan zijn er nog de mobiele telefoon (overal draadloos connectie), die is van de jaren zeventig, en GPS werd meer dan 10 jaar geleden vrijgeven voor civiel gebruik. Dat waren stuk voor stuk nieuwe technologieën, die ook nieuwe mogelijkheden openden voor de literatuur.
Er geen werkelijke nieuwe mogelijkheden voor de literatuur. Wel is de verspreiding van verschillende technologieën enorm vergroot, zijn ze ingebed geraakt, en ligt het gebruik ervan onder de vingertoppen van veel meer mensen die de apparaten dagelijks met zich meedragen. Ook zijn de toepassingen uitgebreid en zijn de middelen een stuk verfijnder geworden. We zien dus een toename in schaal, verspreiding en verfijning van technologieën. Dat is een andere manier om te formuleren dat de technologieën een 'harde' vorm hebben gekregen, onderdeel zijn geworden van de cultuur, en dat andersom, de technologie de sociale en culturele relaties heeft gevormd.
De eerste artistieke experimenten met de nieuwe technologieën vinden bijna altijd plaats kort na de introductie ervan. Voor computer, internet en WWW is dat niet anders. Er zijn al geruime tijd schrijvers (auteurs) die deze mogelijkheden experimenteel uitbuiten, onderzoeken en gebruiken in hun werk. De schrijvers die dit nu doen sluiten aan bij een bestaande traditie. Deze vroeger vaak lastig toegankelijke traditie kan met Google, wikipedia en UBU-web worden opgeroepen en bestudeerd. Ze is waarschijnlijk bekender dan ooit tevoren.
2. het gebeurt nu
Ik denk dat we moeten ophouden te praten over het 'nieuwe' ervan omdat het impliceert dat de literatuur bij het oude is gebleven en dat de literatuur of de geletterde cultuur nog moet veranderen om aansluiting te houden bij de wereld. Ik ga er niet van uit dat de literatuur zich op dit moment in een crisis bevindt, en de geletterde cultuur een lastige en pijnlijke transformatie doormaakt van boekcultuur naar iets anders. Ik ga uit van de premisse dat de geletterde cultuur al veranderd is. De grote transformatie heeft plaatsgevonden. We zijn op z'n minst 15 jaar bezig om de geletterde cultuur van de 21ste eeuw vorm te geven, (15 jaar geleden vond de eerste 'boom' van het World Wide Web plaats) en dat is een andere dan de Republiek der Letteren van de achttiende tot en met de twintigste eeuw. De infrastructuur, de protocollen, de culturele technologieën, de instrumenten, ze zijn er allemaal en ze functioneren in het dagelijks leven. We maken geletterde cultuur van de 21ste eeuw, het is geen voorzichtig uitproberen, geen pilot, het is echt, het gebeurt nu.
Ik bedoel niet te zeggen dat boeken (in de vorm van een codex) zijn verdwenen (papier maakt zelfs een voorzichtige come-back door Printing on Demand); ik bedoel niet dat geconcentreerd en kritisch lezen hun tijd hebben gehad, noch dat ze minder belangrijk zouden zijn; ik bedoel niet dat literaire tijdschriften irrelevant zijn geworden (in tegendeel!), ik bedoel niet dat de meest interessante teksten die nu geschreven worden niet meer zouden worden gedrukt.
Ik zeg niets anders dan dat onze tekstproductie, onze eigen tekstverwerking (van lezen naar denken naar terugschrijven), en onze discussies voor het grootste deel via digitale wegen lopen. Ook wie bij voorkeur gedrukte boeken leest, en er een punt van maakt om boeken helemaal te lezen, ontkomt er niet aan. Ik bedoel dan niet eens dat boeken digitaal worden geproduceerd, ik bedoel dat wie leest ingebed zit in een digitaal gemedieerde wereld: je zoekt verwijzingen online op, je vindt de website met annotaties, de wiki met pagina-voor-pagina commentaar, de online discussie, de blog met lezersreacties, je schrijft zelf een stukje en publiceert het online, misschien ontstaat er een korte discussie uit, wellicht meer -- dat hangt ervan af of je 'auteur' wilt zijn of niet. In deze geletterde cultuur is aan kennis en teksten geen schaarste. De lezer zoekt een weg door de rijkdom, leest artikelen, struint websites en wiki's af om kennis op te doen, legt een eigen bibliotheek aan van legaal en illegaal gedownloade pdfs. Deze lezer neemt veel door, 'scant', grasduinend en zwervend lezend op zoek naar die ene passage, intussen de verschillende teksten in het hoofd linkend.
Wie wil kan publiceren in deze wereld, en er wordt continu gepubliceerd, meestal zonder de expliciete intentie ergens een publieke zaak van te maken. Wat dat betreft is er een glijdende schaal: publiceren loopt van van kattebelletjes zonder consequentie (de tweet "drinkt chocolademelk na 40 kilometer-tochtje bij vrieskou") tot doorwrochte essays of complete romans. Het betekent ook dat het concept publiceren -- waarvoor in een drukwerkcultuur een hele lijn culturele grenswachters ingeschakeld moest worden (redacteurs, eindredacteurs, drukkers) -- zeer 'licht' wordt. Alles wat wordt gepubliceerd, maakt deel uit van hetzelfde netwerk, ze kunnen -- voor wie voldoende computervaardigheden bezit -- gekoppeld worden. Wie online werkt, zit, "in the loop" -- van lezen naar onmiddellijk publiceren, terugschrijven, van gedachten wisselen, al doende ideeën te ontwikkelen, terug naar lezen.
Een auteur onderscheidt zich van al de andere scribblers omdat hij een publieke zaak wil maken van zijn werk. In onze Republiek der Letteren bestaan verschillende publicatiemodellen naast elkaar. Een omgang daarmee vinden is onderdeel van de professionaliteit van iedere schrijver. Dat neemt niet weg dat er aan elk model wel een probleem kleeft. Dat de keuze voor het en of het ander ook te maken heeft met geld, en hoe te overleven staat buiten kijf -- evengoed als de vaststelling dat de lezers online zijn.
3. elektronische literatuur wat is dat eigenlijk?
De poeticale middelen van de digitale technologieën behoren tot het normale poeticale repertoire, ze zijn default onderdeel van software en webapplicaties die mensen dagelijks gebruiken, breed toegepast worden, wijd verspreid zijn. Ze worden zonder ogenknipperen gebruikt. Binnen het veld van online publiceren bestaat ook iets dat elektronische literatuur (e-lit) wordt genoemd: teksten die nadrukkelijk het literaire potentieel van de 'nieuwe' technologieën exploreren. Het is een genre op zich. De e-lit wordt gepraktiseerd, er wordt over geschreven, ze wordt bediscussieerd, er zijn websites voor, je kunt er op universiteiten seminars over volgen, er zijn prijzen voor. Als ze ter sprake komt, worden nog altijd de toekomst van de literatuur en de nieuwe poeticale mogelijkheden van technologieën in het geding gebracht. Zelfs kenners van de digitale cultuur, zelfs critici die zich bezighouden met literatuur op het internet, kennen deze e-lit nauwelijks. Wat is -- of was -- de rol van deze literatuur bij het vormgeven van de geletterde cultuur? Zijn in de soms jaren oude experimenten de contouren zichtbaar van de lange fictie of de poëzie van de toekomst? Raakt ze aan de kern van wat literatuur nu is, en in de toekomst zal zijn? De Amerikaanse literatuurwetenschapster Katherine Hayles schreef in 2008 een inleidend artikel voor de Electronic Literature Organization met als titel "Electronic Literature, What is it?" Ze begint met de constatering dat e-lit digital-born is, waardoor ze zich onderscheidt van gedigitaliseerde teksten; ze haalt de definitie van de ELO aan, namelijk dat el-lit "works with an important literary aspect that takes advantage of the capabilities and contexts provided by the stand-alone or networked computer." E-lit verschilt van gedrukte literatuur omdat ze afhankelijk is van code die moet worden uitgevoerd -- anders gebeurd er niets. Zij noemt zeven vormen van e-lit: klassieke hypertekst, multimodal hypertext, interactieve fictie, mobiele en locatieve literatuur, tekstgenerators, codework en tekstanimaties. Bij klassieke hypertekst denkt Hayles vooral aan werk uit de Storyspace-school, zoals Afternoon (1987) en Shelley Jackson's Patchwork Girl (1995). Tekst en links zorgen daarin voor non-lineaire narratieven waar de lezer zich een weg doorheen klikt. Dit ontwikkelde zich tot genetwerkte hyperfictie op het World Wide Web, zoals The Unknown (1999) van Dirk Stratton, Scott Rettberg and William Gillespie -- en tot wat tegenwoordig multimodal hypertekst heet, met een rijk gebruik van beeld en geluid. Weblog-ficties (Hayles noemt ze niet) neigen naar interactieve fictie. Ze maken wel gebruik van links, maar het lineaire domineert, juist omdat er slim wordt ingespeeld op het het verstrijken van de tijd: lezers keren over een periode regelmatig terug, en de lezersreacties kunnen onderdeel worden van het verhaal. Onder interactieve fictie vallen ook gedistribueerde verhalen: website-, webcam-, youtub-e en e-mail drama's zoals Online Caroline, en interactieve installaties, die in de context van beelden kunst worden gepresenteerd. Interactieve fictie is ook een specifiek genre van tekstuele adventures waarin de lezer zelf een karakter is, of een karakter bestuurt. De bloeitijd daarvan lag in de jaren tachtig toen ook Robert Pinksy en Thomas M. Disch een IF schreven.
Respectievelijk Mindwheel (1984) en Amnesia (1986)) (zie http://www.ifwiki.org/index.php/Mindwheel en http://www.ifwiki.org/index.php/Amnesia_%28by_Disch%29).
Ook MOO's, populair in de jaren negentig worden tot de IF worden gerekend, net als het beroemde, maar niet zo liteaire, Zork. Het zijn de text-only voorlopers van onder andere Second Life, World of Warcraft en Everquest. Mobiele literatuur is bijvoorbeeld SMS-poëzie, locatieve fictie koppelt tekst aan een plek, bijvoorbeeld door gebruik te maken van GPS -- de locative games van het Engelse collectief Blast Theory, zoals Can You See me Now (2001) en Uncle Roy all around You (2003) zijn er een voorbeeld van. Tekstgeneratoren, spuwen op basis van algoritmes teksten 'uit. Codework zijn teksten die zijn geschreven in programmeertaal. Onder Hayles laatste genre, geanimeerde tekst, kunnen we ook veel van de Nederlandstalige digi-dichten rekeken. Het is poëzie die de middelen van het videotijdperk inzet: combinaties van bewegend beeld, geanimeerde tekst en geluid.
Wat dit betreft krijgt McLuhan weer gelijk: de inhoud van het nieuwe medium is het oude medium; of in Bolter & Grusin's terminologie: het nieuwe medium remedieert de oude media. Daar is helemaal niets mis mee.
Een flink aandeel van de poëticale middelen die de e-lit inzet is niet eens per se gekoppeld zijn aan het gebruik van computer en/of digitale netwerken, maar is terug te voeren op eerdere modellen. Tekstgenerators vinden we in de Duitse barok en de Ars Combinatoria van Ramon Lull, geanimeerde poëzie is al zo oud als de film, proto-hyperteksten vinden we door de hele modernistische en postmodernistische literatuur.
Voor de Duitse Barok en Georg Philipp von Harsdorffer's Denckring zie o.a. http://blog.whitneyannetrettien.com/search/label/georg%20philip%20harsdörffer)
Christopher Funkhouser schrijft: "Mechanically it is true that a contemporary poet has novel technology at her or his disposal, but critically speaking, many poems available on the WWW cannot be classified as "new" because the digital techniques used to present them were cultivated in the decades prior to the WWW." En ook: "Furthermore, investigations such Glazier's Digital Poetics prove digital poets have largely conceived these works with the same poetic and theoretical practices used by artists who worked with nothing more than paper and ink."
Zie Christopher Funkhouser: "Digital Poetry: A Look at Generative, Visual, and Interconnected Possibilities in its First Four Decades".Hayles zeven genres van e-lit geven een indruk van de rijkdom aan e-lit. Maar bij mij blijft de indruk achter dat deze 'e-lit', nadat er grote dromen van een nieuwe literatuur op werkden geprojecteerd, marginaal is gebleven. De technologieën ontwikkelden zich, en op basis daarvan ontstond een vorm van omgang met literatuur (inclusief schrijven), die eerder zijdelings te maken had met de e-lit, dan dat deze er de kern van uitmaakte.
Kenmerkend voor het academische karakter stelt Hayles dat "Electronic literature tests the boundaries of the literary and challenges us to re-think our assumptions of what literature can do and be." Ooit deed e-lit dat zeker, en misschien nog altijd, maar daarmee staat ze niet echt in het centrum van de huidige culturele dynamiek, en zelfs niet van de hedendaagse poëzie die de invloed van ons digitale zijn in tekst verwerkt. Het is ook een wat ouderwets standpunt. Je kunt het wat filosofischer standpunt huldigen dat alle goede literatuur de grenzen van het literaire aftast, maar dat helpt mijn argument weinig. Een e-lit die ons uitdaagt opnieuw na te denken over wat literatuur is vertrekt ten eerste vanuit de aanname dat er nog gebroken moet worden met 'oude' literair opvattingen. Het is ten tweede een weliwaar interessante, maar toch beperkte opvattingen van literatuur. De transformatie heeft plaatsgevonden, de uitdaging is om te beschrijven wat voor schrijf- en lezersgedrag nu deel uitmaakt van het literaire, en hoewel digitale praktijken daarin centraal staan, speelte-lit in de vorm zoals Hayles ze beschrijft, daarin een marginale rol. Dat is ook te wijten aan het feit dat kwalitatief hoogstaand werk (zoals dat van Blast Theory, of sommige netkunst) niet binnen de literatuur getrokken word. Het heet ook te maken met het betreurenswaardige feit dat er weliswaar best goed werk is produceerd in de e-lit, maar eerder weinig dat qua literaire kwaliteit de toets der kritiek kan doorstaan. Mijzelf is het in 20 jaar zelden overkomen dat ik meer geraakt werd door het werk zelf, dan door de theoretische idee, of de belofte van de gepraktiseerde vorm.
4. een Gouden Eeuw?
De Gouden Eeuw van de e-lit ligt namelijk achter ons. Het was een korte Gouden Eeuw, gekenmerkt door een bloei van tekstuele interactieve fictie, er waren MOO's, het idee waarde rond dat zich in de eerste hypertekst-romans de contouren aftekenden van een radicaal nieuwe vorm van literatuur -- met een non-lineair narratief en vrijheid voor een interactieve lezer. Het gedicht Agrippa van William Gibson kreeg een mythische status. Nieuwe technologie laat dromen van nieuwe vormen. De korte Gouden Eeuw liep in feite al ten einde met de adoptie van de GUI in de PC's en de grafische browser voor het World Wide Web. Hypertekst bleek toch vooral handig voor snelle informatie-ontsluiting, games en 'interactieve fictie' werden visueel, net als de IF en de MOO's die zich via vele tussenstapjes ontwikkelden tot World of Warcraft, Everquest en Second Life. Interactiviteit, non-lineariteit werden in de literatuurwetenschap en kunsttheorie druk bediscussieerd, maar tot in de finesses toegepast ze in commerciële games, design-websites en marketing.
De Gouden Eeuw van de e-lit is een mythe. Het leek weliswaar even dat e-lit het centrum van de culturele dynamiek vormde, maar het was een vertekend beeld. Het is een kwestie van schaal. Er worden nu veel meer teksten, ook fictie, geschreven, die gebruik maakt van digitale middelen die niet in drukwerk zijn te reproduceren, maar het is niet nieuw. De e-lit is niet de aanjager van culturele dynamiek. Waar de grote toekomst van de e-lit verwaterde, werden dromen werkelijkheid in games en online omgevingen. De toekomst die de e-lit zich voorstelde -- of die ik er op projecteerde -- werd de toekomst van de game. De transformatie van de literatuur die het gevolg is van de verschijning van de e-lit marginaal is in vergelijking met de verandering in omgang met literatuur die zich op het internet aftekende. Het is gewoon geworden.
5. literaire praktijken
Bloggende schrijvers, dichters wiens werk vaker online wordt gelezen (en becommentarieerd) dan elders, schrijvers voor wie de nadruk langzaam komt te liggen bij de online tekstproductie. Ook al loopt de online tekstproductie nog steeds vaak uit op een boek, is het mijns inziens van cruciaal belang om ervan uit te gaan dat de geletterde cultuur zich organiseert rondom de digitale praktijken (die nooit exclusief digitaal zijn).
Eenvoudige schrijfhandelingen als een commentaar tikken op een blogpost, een tweet verzenden, of een zinnetje op je Facebook-pagina zettten zijn uiteraard geen van drieën literatuur. Maar het zijn wel deze alledaagse schrijfhandelingen die deel uitmaken van ons alledaagse poeticale repertoire, en die, als ze niet worden gebruikt voor zoiets als 'geletterde omgang', of zelfs 'literatuur', op z'n minst ons schrijfuniversum vormen -- zoals het schrijven van brieven een deel was van het schrijfuniversum van de achttiende eeuw.
Er ontstaat een geletterde cultuur door gebruik van de schrijf- en publicatie-instrumenten die al ingang hebben gevonden.
Hoe je schrijft, (de stijl en de vormen die je gebruikt), wordt beïnvloedt wordt door de softwares en de infrastructuur die je bespeelt. Een blog is niet hetzelfde als een literair tijdschrift (zelfs niet een eenmanstijdschrift), en biedt andere affordances. Niet iedere bloggende schrijver buit de commentaarfunctie uit -- gelukkig niet --, wie dat doet past de stijl aan, lokt commentaar uit, incorporeert de uitgelokte dialoog in het werk. Hetzelfde kun je doen met Tweets, met Facebook, op Second Life, en je kunt al die handelingen weer binnenhalen (aggregeren) op andere plekken en met elkaar verbinden. Je kunt zeggen dat een schrijver die zulke aspecten begint te gebruiken -- bewust, of gewoon omdat het onderdeel is geworden van de omgang online -- iets doet wat ooit 'voorbehouden' was aan de e-lit. Maar wat er gebeurd doet zich niet voor innovatief, laat staan als avant-garde, maar als een aansluiten bij de hedendaagse wereld.
Ondertussen is er een verschil tussen werk dat poëticaal reflecteert op het gebruik van software, computer en internet (aanhangers van de e-lit zullen opmerken dat het dan pas 'elektronische literatuur' wordt) en werk dat op de computer geschreven en op het internet gepubliceerd wordt. Schrijvers doen niets anders dan ze altijd deden: teksten schrijven, een schriftuur en een vorm ontwikkelen, en publiceren. Daarbij gebruiken ze zo goed mogelijk maken van de middelen die hen ten dienste staan -- bijvoorbeeld de applicaties die 'iedereen' online gebruikt.
6. culturele technologieën
Bij de constructie van zo'n literaire praktijk spelen vele factoren een rol. De instituties, organisaties, en plekken waar interesses en energie samengebalt worden (zoals in een tijdschrift), evengoed als het gedrag van de lezers, of als de wisselwerking met de ontwikkeling van de technologieën. Communicatieve en literaire behoeftes (en gedragingen) beïnvloeden de ontwikkeling van softwares evenzogoed als dat de softwares behoeftes vervult, vormt en zelfs in het leven roept. Dat valt heel mooi te illustreren aan de ontwikkeling van blogsoftware -- ontstaan vanuit specifieke behoeftes van mensen die online publiceerden, werden de kenmerken van de software geïndentificeerd als de elementen die een specifieke manier van schrijven, (of communiceren), die door de software werden voorgeschreven.
De eerste elektronische literatuur nam de technologie niet als gegeven aan, maar bouwde en programmeerde deze zelf. De schrijvers van de klassieke hyperteksten waren ook de ontwikkelaars van hypertekstsoftware (Storyspace). Die ontwikkeling is niet gestopt --ÊMark Bernstein ontwikkelt Tinderbox stug door, en de de Institute for the Future of the Book ontwikkelt bijvoorbeeld Sophie. Maar om te beweren dat deze softwares binnen de geletterde cultuur een positie innemen zoals MAX/MSP binnen de mediakunst, dat lijkt me nogal vergezocht. Met andere woorden: de geletterde cultuur neemt de software als gegeven -- of weet zelfs niet dat de teksten die ze tikt door de Content Management Systemen en de applicaties die ze gebruikt, zich richt naar de eisen van bijvoorbeeld XML. Daar is niet per se iets op tegen, immers dankzij zulke standaarden kan data worden uitgewisseld en kunnen applicaties met elkaar communiceren, en kun je blogposts in GoogleMaps hangen -- om een dwarsstraat te noemen. Het is eenzelfde 'disciplinering' als die de taal werd opgelegt door het gebruik van gebundeld papier. Functionaliteiten liggen binnen het bereik van 'gewone gebruikers' die ooit het voorrecht waren van programmeurs.
(De gevaren liggen elders: de monopolies van Amazon, Google, vreemde copyright-regelingen, automatische censuur, spam).
Toch lijken veel van de applicaties die we bespelen een nogal geprefabriceerd karakter te hebben, een indruk -- want vaak zijn de applicaties technisch gezien nog steeds verhoudingsgewijs open -- die wordt versterkt door het feit dat de overgrote meerderheid van de gebruikers weinig tot niets veranderd aan de default instellingen, en prefab stylesheets gebruikt.
De technologieën zijn aan elkaar geknoopt, gestold, samengebald, verstrikt en verknoopt geraakt. Ze zijn structureel zeer ingewikkeld geworden, om tot functionele eenvoud te raken -- zodat iedereen het kan gebruiken.
(Het was Vilém Flusser die in zijn werk toont hoe schrijftechnologie structureel steeds ingewikkelder wordt om functioneel eenvoudiger te worden).
Er is geen "technische" kennis nodig om de applicaties te bespelen, en je teksten te publiceren in het netwerk. Maar door deze ontwikkeling zijn een aantal fucntionaliteiten, die ook poeticale mogelijkheden bezitten, gerealiseerd, terwijl andere mogelijke ontwikkelingen afgesloten zijn geraakt. Dat geldt zowel voor de technische ontwikkeling van de publicatie- en communicatie-instrumenten op het Internet, als voor de culturele en economische ontwikkelingen die ermee samenhangen -- zoals het feit dat games visueel zijn geworden, de gamesindustrie nauwelijks een link heeft met de literatuur, en de artistieke gamesontwikkeling zich afspeelt in de nieuwe media kunst en de beeldende kunst. Waar de elektronische literatuur van weleer nog opereerde vanuit het idee van een open technologie, opereren de meeste schrijvers nu vanuit vastliggende technische formats -- die wel een enorme vrijheid aan tekstgebruik een rijk vormgebruik toelaten.
7. geletterde cultuur en discourse network 2000
Je kunt het ook iets theoretischer formuleren. Ons lezen en schrijven is deel van Discours Network 2000 -- een term die Alan Liu gebruikte naar aanleiding van Friedrich Kittler's Aufschreibesystem 1800 en 1900. Kittler, Duits mediatheoreticus, definieert een Discourse Network onder andere als volgt: "(T)he network of technologies and institutions that allow a given culture to select, store, and process relevant data. Technologies like that of book printing and the institutions coupled to it, such as literature and the university, thus constituted a historically very powerful formation" Twintig jaar geleden zei hij over het discourse network van het heden: "Archeologies of the present must also take into account data storage, transmission, and calculation in technological media."
Friedrich A. Kittler, Discourse Networks, 1800/1900, trans. Michael Metteer and Chris Cullens, Stanford, Ca., 1990, p. 369).
Liu schrijft op zijn beurt: "Whether one writes fiction or business reports, prepares lectures or sales presentations, publishes works stored in a library or a commercial database -- whatever, in fact, one's domain of authoring might be-- the chances are that one is already producing content that somewhere along the route of its transmission takes the form of a uniquely contemporary kind of discourse: encoded or structured discourse, in the technical sense of digital text encoding and structured markup."
Liu, Alan. 2004. "Transcendental Data: Toward a Cultural History and Aesthetics of the New Encoded Discourse". Critical Inquiry. 31 (1): 49.
De software-protocollen van onze publicatiesoftwares geven in die cultuur vorm aan de communicatie. In praktijk betekent het dat bijna al onze schrijfsels gevormd worden naar de eisen van de databases waarin ze worden opgeslagen, en zich dus vormen naar de functionele eisen die XML stelt, met haar strikte scheiding van structuur van inhoud en presentatie ervan. Ik denk dat Liu's analyse klopt (ook al ben ik het niet volledig eens de strekking van zijn artikel): hierop is onze geletterde cultuur gebouwd, het disciplineert de teksten en de communicatie in technische zin, of we willen of niet -- het disciplineert niet wat we schrijven of wat we zeggen.
En zo kom ik bij de vaststelling, als eerder aangehaald: veel groter is het aantal schrijvers die hun werkterrein langzaam verleggen van drukwerk naar het digitale domein, terwijl ze in eerste instantie hetzelfde blijven doen dat ze altijd deden: teksten schrijven. Het internet en de computer bieden daarvoor immers 'uitstekende' en 'gebruiksvriendelijke' applicaties --Êdie in ieder geval alle soorten tekst toestaan. Er zijn zo gaandeweg werkmethodes en vormen ontstaan die bijvoorbeeld het netwerkaspect van de 'sociale media' bespelen. Het is een belangrijke factor in het vormgeven van de geletterde cultuur. Dat zulks op het eerste gezicht vooral tekst over oplevert, en misschien verhoudingsgewijs weinig primaire fictie is een kwestie van waar je kijkt, maar ook van gehechtheid van de schrijver (en lezer) aan een tekst als tekst en niet meer dan tekst, en ook, denk ik, van de robuustheid van de romanvorm.
Er is nog een ander verhaal. Daarin blijft de e-lit -- marginaal als ze is -- de huidige literatuur bespokenals het ongerealiseerde literaire potentieel van de schrijf- en publicatiemedia die ons ter beschikking staan. Bijna niemand exploreert dat potentieel, omdat Discourse Network 2000, met haar databases, met de XML, het mySQL-php-universum, die exploratie in praktijk heeft afgesloten. Het is niet zo dat er niet mee gewerkt kan worden, maar de vaardigheden die we verwerven door de omgang met geijkte applicaties, helpen niet bij de doorontwikkeling van die e-lit. Wie haar wil beoefenen weet zelf hoe de zwarte doos van de technologie geopend kan worden, of werkt samen met programmeurs en mediavormgevers. Die marginale, 'innovatieve' e-lit herinnert aan de droom van een andere literatuur. Dat is dan haar functie.
Wat literatuur (en verwijzingen)
Altena, Arie, Sandra Fauconnier et altri. 2006. Ubiscribe: recent changes : pervasive, personal, participatory. [Maastricht]: Jan van Eyck Academie Design Department.
Bolter, J. David. 1991. Writing space: the computer, hypertext, and the history of writing. Hillsdale, N.J.: L. Erlbaum Associates.
Bolter, J. David, and Richard Grusin. 1999. Remediation understanding new media. Cambridge, Mass: MIT Press
Baetens, Jan. 2006. Dossier: elektronische literatuur. Parmentier, jrg. 15 (2006) nr. 1 (mrt). Nijmegen: Stichting Parmentier.
Coover, Robert. 1999. Literary Hypertext. The Passing of the Golden Age, keynote address, Atlanta, http://nickm.com/vox/golden_age.html
Disch, Thomas M., and Kevin Bentley. 1986. Thomas M. Disch's amnesia. San Mateo, CA: Electronic Arts.
Flusser, Vil&ecute;m. 2002. Die Schrift: hat Schreiben Zukunft? Gottingen: European Photography.
Funkhouser, Christopher. "Digital Poetry: A Look at Generative, Visual, and Interconnected Possibilities in its First Four Decades" in Schreibman, Susan, and Ray Siemens (eds.). 2008. A Companion to Digital Literary Studies. Oxford: Blackwell. http://www.digitalhumanities.org/companionDLS/
Gillespie, William, Scott Rettberg, Dirk Stratton, and Frank Marquardt. 2002. The unknown: an anthology. Champaign: Unknown Press, http://www.unknownhypertext.com/
Hayles, Katherine M. 2007. Electronic Literature, What is It?, http://eliterature.org/pad/elp.html
Jackson, Shelley. 2001. Patchwork girl [electronic resource]. Watertown, Mass: Eastgate Systems.
Joyce, Michael. 1993. Afternoon, a story. Cambridge, MA: Eastgate Systems.
Kirschenbaum, Matthew G. 2008. Mechanisms: new media and the forensic imagination. Cambridge, Mass: MIT Press.
Kittler, Friedrich A. 1990. Discourse Networks, 1800/1900, trans. Michael Metteer and Chris Cullens, Stanford: Stanford UP.
Lernout, Geert. 2004. Een beknopte geschiedenis van het boek. Amsterdam: Meulenhoff/Manteau.
Liu, Alan. 2004. "Transcendental Data: Toward a Cultural History and Aesthetics of the New Encoded Discourse". Critical Inquiry. 31 (1): 49.
Schreibman, Susan, and Ray Siemens (eds.). 2008. A Companion to Digital Literary Studies. Oxford: Blackwell. http://www.digitalhumanities.org/companionDLS/
Trettien, Whitney. 2009. Cuts, Folds and Wheels, Excavating the Art of Combination, PhD thesis, http://www.whitneyannetrettien.com/thesis/.
Weelden, Dirk van. 2008. Literair overleven. Amsterdam: Augustus.
Meer websites, wiki's &c.
Electronic Book Review: http://www.electronicbookreview.com/
Electronic Literature Collection Volume 1. 2006. http://collection.eliterature.org/1/
Electronic Literature Organization: http://eliterature.org/, directory: http://directory.eliterature.org/
Grand Text Auto: http://grandtextauto.org/
If Book: http://www.futureofthebook.org/blog/
Interactive Fiction wiki: http://www.ifwiki.org
Nick Montfort: http://nickm.com/
Ubuweb: http://www.ubu.com/
Geschreven voor studiedag Het boek, wat nu?, georganiseerd door Danny Dobbelaere en de Koninklijke Academie voor de Schone Kunsten in Gent, op 23 april 2009
http://hetboek.eventbrite.com/
Ongeredigeerde tekst; mijn lezing hield zich niet aan deze tekst.
some rights reserved
Arie Altena
index