Arie Altena
index
Jozua Zaagman doorkruist de ruimte, geleid door strikte parameters, en registreert als voorbijganger die zowel betrokken is als afstand houdt, vooraf vastgestelde elementen. Zijn bevindingen presenteert hij op een terughoudende, subtiele manier: kaarten van sporen, maar ook reeksen onopvallende foto's, en lijsten met woorden.
Om de specificiteit van Jozua Zaagmans werk op het spoor te komen, wil ik beginnen bij mijn persoonlijke fascinatie ervoor. Mijn fascinatie begint bij het nadenken over routes, je weg zoeken door een gebied, over het plotten van een ruimtelijke ervaring op een twee-dimensionale kaart, en wat dat vertelt over je verhouding tot een gebied. Het begint bij fietstochten, niet bij kunst.
In 2006 was ik onderzoeker aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Een buitenkans, ook omdat ik er één van de mooiste fietsgebieden 'aan mijn voeten' vond, met een ongekende hoeveelheid bekende en onbekende klims die ik heel graag wilde rijden. Ik maakte fietstochten door de Voerstreek, het land van Hervé, de vallei van de Jeker, de Ardennen bij Spa en de Hoge Venen. Van al die tochtjes maakte kaartjes die ik op mijn weblog publiceerde. Het had geen niets te maken met mijn onderzoek (dat ging over kenniscirculatie en instant publiceren). Met opzet probeerde ik juist niet na te denken over wat het betekende dat ik die kaartjes maakte -- is het een manier om je de ruimte toe te eigenen? een manier om je te verhouden tot het landschap? een manier om een herinnering te garanderen? een manier om iets te weten te komen over je voorkeuren? is het enkel een registratie? Ik wilde fietsen als ontspanning, klimmetjes verzamelen, en voor de lol kaartjes maken. Liefst vergeleek ik mijn kaartjes en korte tekstjes met die van andere fietsers, zoals Michiel van Lonkhuyzen (www.cyclingcols.com), of Miel Vanstreels (fietsvarianten). Een belangrijke inspiratiebron waren de routes van Rob Houtepen die de zwaarste hellingen in het gebied rond Luik in kaart gebracht had.
Toch leverde het vragen van anderen op die ik tot op heden nooit afdoende heb beantwoord. De meest gestelde is waarom ik de kaartjes met de hand teken en geen gebruik maak van GPS-tracking. (Meestal luidt de vraag anders omdat de vragensteller ervan ik een GPS gebruik) Ik maak scans van landkaarten en teken daarop in een beeldbewerkingsprogramma met 'de hand' een gekleurde lijn. Ik beleef geen plezier aan het uitlezen van een apparaat, data importeren in een programma, en data mappen op digitale kaarten. Aan het tekenen van een lijn beleef ik wel plezier. Het is een beweging -- met hand-oog cošrdinatie -- die de gereden route in herinnering roept. De ANWB- en Michelinkaarten zijn cartografisch ook veel aantrekkelijker dan TeleAtlas. Het bekijken van een ANWB-kaart, een oude topografische kaart, of een Michelinkaart uit 1966 is een esthetisch genoegen, klikken op Googlemaps is dat, voor mij, niet.
In 2006 waren wandelaars en fietsers met GPS nog een betrekkelijke zeldzaamheid, nu lijkt het de norm om je fiets- hardloop of wandelroutes te loggen met GPS-apparaat of iPhone, de cošrdinaten uit te lezen en te publiceren op de wandel- hardloop- of fietsroutesite, eventueel gekoppeld aan data als verstreken tijd, gemiddelde snelheid en verbruikte energie. Het heeft een groot voordeel: wat jij hebt gedaan is onmiddellijk van nut voor iemand anders. Wie een paar dagen in onbekend gebied gaat fietsen zoekt online GPS-tracks op en dankzij de satellieten volg je de beste routes, geïnformeerd door gebiedskennis van 'locals'.
Voor mij is het met de hand maken van kaartjes tot principe geworden. Dat heeft alles te maken met een afkeer van de 'massive datamining' waar de hedendaagse bewoner van de ontwikkelde wereld gewild en ongewild aan wordt onderworpen. Elke klik op een hyperlink, elke aankoop die we doen, elke treinreis die we maken, lijkt wel onderdeel van het grootste experiment in grip krijgen op gedrag dat de mensheid ooit heeft ondernomen. Soms krijg ik de indruk alsof diensten die we gebruiken er vooral op gericht zijn om zoveel mogelijk kwantificeerbare data van ons te registreren, die vervolgens geanalyseerd, vergeleken en ge-mine-d moeten worden om een dieper inzicht in de werkelijkheid en menselijk beweegredenen te krijgen. Het leidt tot een enorme hoeveelheid statistische data, op grond waarvan beslissingen worden genomen, of ideeën over de werkelijkheid worden geformuleerd. Al is mijn weergave hier wat overtrokken en karikaturaal, toch lijkt het me dat zo'n paradigma van een beperkte opvatting van het menselijk bestaan uitgaat -- ook al levert ze soms iets nuttigs op.
Om terug te keren tot mijn eigen voorbeeld: ik vind het niet waardevol om te weten of ik over een heel jaar gemiddeld 24,3 of 24,5 kilometer per uur heb gereden, of dat ik 4.542 of 5.183 kilometer heb afgelegd, en exact op welke uren ik op de fiets heb gezeten. Dat is interessant voor wie er een wedstrijd van maakt, belangrijk voor wie moet presteren. Daarom vind ik het ook niet belangrijk dat ik tochtjes met de hand inteken op een kaart die de situatie van 10 jaar geleden weergeeft. De foutjes die ik maak zijn niet belangrijk. Het gaat niet om exact juiste data -- al is het belangrijk om zoveel mogelijk werkelijkheidstrouw te werken -- het gaat om de ervaring, de betekenis en de waarde van het op de fiets doorkruisen van een gebied.
Er valt wel degelijk heel wat af te leiden uit kwantificeerbare data: als je er maar heel veel van opslaat en veel verschillende soorten data hebt. Zeker als je het kunt vergelijken met veel data van anderen. Maar exactheid en van kwantificeerbare data is iets anders dan 'werkelijkheidsgetrouwheid', en zeker iets anders dan trouw aan de ervaring.
Als ik de waarde van de ervaring van het fietsen of de betekenis van mijn verhouding tot de ruimte tijdens het fietsen, wil vatten, dan moet ik de ruwe data verdichten. Dichten = condensare, schreef Ezra Pound in ABC of Reading (1934. p. 92). Verdichting zoek je vergeefs bij de onlinediensten die GPS-tracks opslaan, of je moet zelf in staat zijn de mentale sprong te maken van ruwe data naar betekenis en waarde. Ik vind die verdichting wel in het dunne boekje Besoin de vélo (2001) van de Franse schrijver Paul Fournel -- lid van het OULIPO, werkplaats van potentiële literatuur. In zeer beperkt aantal pagina's weet hij exact onder woorden te brengen wat fietsen betekent voor een liefhebber van racefietsen. Hij schrijft over het beleven van de ruimte en het landschap, de verbinding met herinneringen, verleden en dromen, de sensatie van de beweging, de eenheid van technologie en lichaam, de liefde voor de fietstechniek en professioneel wielrennen, enzovoorts.
Collectieve dataverzameling om algoritmes voor datamining te voeden en het boekje van Fournel zijn twee radicaal verschillende methodes om tot kennis te komen, en ze leveren verschillende soorten kennis op. De manier waarop Fournel, als kunstenaar, een sprong maakt van data (in zijn geval ervaringsdata) naar kennis en inzicht is misschien moeilijk toepasbaar als het gaat om de vraag op welke plek er een nieuw fietspad moet komen (daarvoor is 'massive datacollection' weer nuttig), ze geeft wel direct antwoord op de vraag waarom fietsen belangrijk is voor een mens van begin twintigste eeuw (buiten de economische vraag). Simpel gesteld: hij geeft vorm aan een inzicht.
Dit is 'de andere helft' van mijn tekst over het werk van Jozua Zaagman. Te persoonlijk, en daarom (door mijzelf) afgekeurd voor de publicatie over Jozua Zaagman's werk. Hier wel gepubliceerd omdat ik er iets in probeer te verwoorden wat me al lang bezighoudt en waarover ik ook wel eens vragen krijg. Ongeredigeerd!!!
some rights reserved
Arie Altena
index