Arie Altena
index

Our hero Bug

Een analyse van personages in William T. Vollmanns You Bright and Risen Angels

Arie Altena

[2023 – Dit is een vervolg op de bespreking van Aleid Fokkema’s boek over postmoderne romanpersonages. Vollmann was ik gaan lezen dankzij een tip van Graa Boomsma die sprak tijdens de boekpresentatie van mijn vertaling van Raymond Federmans The Voice in the Closet / De stem in de kast. Ik nam me onmiddellijk voor om over Vollmann te schrijven in mijn proefschrift. Zo raakte ik steeds verder weg van wat ik eigenlijk moest doen. Ik besteedde al te veel tijd aan het lezen van Pynchon en boeken over Pynchon, aan filosofie, en aan de theorievorming rondom elektronische literatuur en interactiveit, waardoor ik ook verzeild raakte in de mediatheorie. Wat later deed zich hetzelfde voor met David Foster Wallace. Ik las Infinite Jest meteen nadat het in de VS uitkwam – ik had dankzij Maarten Hepp die toen in het magazijn van de grootste boekhandel werkte, beslag weten te leggen op een exemplaar terwijl het helemaal nog niet verkrijgbaar was in Europa – en wilde daarover schrijven. Dat leidde er natuurlijk ook alleen maar toe dat ik nog meer ging lezen, nog meer omtrekkende bewegingen maakte, en mijn proefschrift niet afmaakte. Ik heb nog altijd een dikke archiefmap met aantekeningen over Infinite Jest, gemaakt in 1996-1997.]


Ik zal mijn weergave van en kritiek op Aleid Fokkema's theorie aanvullen met een analyse van de personages in William T. Vollmanns eerste roman You Bright and Risen Angels. Dit vuistdikke werk, dat in 1987 verscheen, laat zich goed interpreteren in het licht van het literair postmodernisme. Ik zal bij mijn analyse gebruik maken van de theorie van Fokkema, maar het is niet mijn bedoeling deze te toetsen, eerder als een manier om op het spoor te komen in welke zin de personages in Vollmanns roman afwijken van die in de ‘klassieke’ postmoderne romans die Fokkema analyseert. (Wat het laatste betreft denk ik dat het interessant kan zijn om te kijken of de personages bij Vollmann meer overeenkomen met die bij Rushdie of met de personages in de Amerikaanse metafictie van de jaren zestig. Ik beschouw dit stuk overigens vooral als een poging om als eerste wat te schrijven over het werk van Vollmann en pas daarna als een aanvulling op Fokkema's overzicht van personages in postmoderne literatuur. 

Een aantal dingen valt meteen op aan de boeken van William T. Vollmann: de omvang, de ellenlange zinnen en het gebruik van de marges van de tekst: inhoudsopgaves, noten, motto’s, tussenkopjes en bronvermeldingen. Het verhaal dat in You Bright and Risen Angels wordt verteld is bovenmatig fantastisch. Het wordt losjes verteld en er wordt de indruk gewekt dat de schrijver voor de vuist weg de gebeurtenissen en motieven zit te bedenken op het moment dat hij achter de terminal zit te schrijven. De lange zinnen, vol "and" en "and" versterken dit nog. De fantasie is van het soort van achtjarige jongetjes die door het bos sluipen en verhalen bedenken over hoe ze een overval kunnen plegen op de vijand. Behalve fantastisch is het boek in veel opzichten parodistisch, Vollmann maakt gebruik van aspecten en cliché’s uit de lagere literatuur en die hij in het extreme trekt.

Het boek begint met een dedication, een motto, en een opdracht aan de lezer, gevolgd door een "A Social Gazette of the Personalities Interviewed for this Book" (4 pagina's, waarin een loopje wordt genomen met de machtsverhoudingen die een rol spelen in het boek – zo zouden een aantal personages "at disposal" van de "Vegans" staan, een groep die afwezig is in het verhaal) en de "Transcendental Contents" (4 pagina's – slecht de eerste helft daarvan blijkt in het boek, dat blijkbaar het eerste van twee zou moeten zijn, opgenomen). Daarna volgt het hoofdstuk “Shape-shifting” waarin Big George ons blijkt toe te spreken. Pas daarna begint met “The History of Electricity” het verhaal van de strijd van de insekten tegen de elektriciteit. Dat verhaal komt maar langzaam op gang; in de eerste paar hoofdstukken lopen de wereld van de schrijver achter zijn beeldscherm en toetsenbord en de door hem bedachte fantasiewereld behoorlijk door elkaar.

Volgens de titelpagina is het boek een cartoon met illustraties van de auteur. Er worden geen ingewikkelde psychologische zaken verteld maar gebeurtenissen, handelingen van de personages en overduidelijke motieven. We krijgen de geschiedenis van de Society of Daniel te horen, een school opgezet door Mr. White om jonge geleerden op te leiden, zoals Newt en Parker, en de geschiedenis hoe getracht wordt de  elektriciteit over het hele land te verspreiden. Daarnaast is er de geschiedenis van Bug die op jonge leeftijd op een zomerkamp in bezit komt van de “Earplugs”, waardoor hij in contact staat met de insekten. Hij richt uiteindelijk een geheime revolutionaire groep op met het doel om de makers van de  elektriciteit te bestrijden.

De wereld waarin het verhaal van de strijd tussen de insekten en de makers van de  elektriciteit zich afspeelt is vanaf het begin eenduidig gecodeerd als een verzonnen wereld, een fictie, een fantasie van de schrijver*. De personages, Vollmanns “bright and risen angels”, worden in het eerste hoofdstuk van de “History of Electricity” uit hun graven opgewekt, ze rijzen op als zombies in een horrorfilm. Daarmee wordt ondubbelzinnig aangegeven dat ze bedenksels, taalconstructies zijn. De muggen die rond de gloeilamp in zijn werkkamer zwermen zijn de trigger voor het idee van een strijd van de insekten tegen de  elektriciteit, het tapijt verandert langzamerhand in het oerwoud waarin Big George op expeditie is. De schrijver zit te fantaseren. Tenslotte zegt Big George aan het einde van het boek onomwonden dat de handelingen zich afspelen op de diskdrives van de computer, en dus niet in de wereld waarin de computer bestaat. (p. 627: “…the main disk drives where the action of the novel takes place”).

 

Dit houdt in dat er een ontologische grens ligt tussen de (reële) wereld van de schrijver die achter de computer zit en de secundaire diëgetische wereld waarin zijn personages leven en die gelokaliseerd moet worden in de computer**. Er zou in principe een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen personages als de schrijver die in de primaire diëgetische wereld leven, en personages die alleen bestaan in de ingebedde fantasiewereld. Maar lekken tussen deze in theorie gescheiden werelden ondermijnen dit verschil. Personages die uitsluitend deel uit leken te maken van de fantasiewereld blijken ook voor te komen in de primaire diëgetische wereld. Het staat te bezien of er in deze roman een principieel onderscheid gemaakt kan worden tussen de verschillende ontologieën. Als dat niet het geval is dan is ook het bekende postmodernistische thema van het metafictionele en conventies-ondermijnende aspect van het spelen met de verschillende ontologische niveau’s niet van werkelijk belang voor de interpretatie van deze roman. Ik heb sterk het vermoeden dat een metafictionele interpretatie van You Bright and Risen Angels onbevredigend uitpakt.

Misschien is het mogelijk om een verschil te blijven maken tussen twee verschillende diëgetische niveau’s terwijl het ontologische verschil tussen de wereld van de schrijver en de fantasiewereld die hij bedenkt op losse schroeven wordt gezet***. Maar ik denk dat het niet mogelijk is om het uiteenvallen van de ontologische stabiliteit tegen te gaan door er van uit te gaan dat de schrijver personages uit zijn eigen omgeving geleend heeft en hen een rol heeft laten spelen in zijn fantasiewereld (een soort interne transworld identity). (Zoals al opgemerkt: zaken en personages die aanvankelijk uitsluitend deel uit lijken te maken van de fantasiewereld blijken ook te bestaan in de wereld waarin de schrijver leeft). Als dat zo is dan dringt de fantasiewereld ook binnen in de echte wereld en bestaat de strijd van Bug ook in de realiteit. Voorlopig kom ik tot de conclusie dat de twee werelden op basis van de informatie die de tekst biedt niet te scheiden zijn.

Laat ik proberen de kwestie van de verschillende ontologieën op een andere manier te duiden. De schrijver lijdt mijns inziens aan een teveel aan fantasie, daardoor is er sprake van wat ik het Calvin & Hobbes-principe noem. Calvin & Hobbes is een Amerikaans stripverhaal over een jongetje en zijn tijger; Calvin ‘lijdt’ aan een een bijzonder sterk ontwikkelde fantasie: steeds dringt zijn fantasiewereld binnen in de realiteit en andersom. Voor hemzelf bestaat er geen verschil. Zijn speelgoedtijger is een echte tijger en wordt op de meeste plaatjes ook zo afgebeeld. Slechts zelden wordt het perspectief van één van de volwassenen, die wel een onderscheid tussen realiteit en fantasie maken, weergegeven. Bij Vollmann gebeurt iets dergelijks: hij geeft niet de werkelijkheid weer zoals ze zou kunnen zijn, maar hoe hij haar ziet, levend vanuit zijn fantasie (die hem het werken op een saai kantoor waarschijnlijk dragelijk maakt). Uiteindelijk is de ‘realiteit’ niets anders dan de wereld zoals de schrijver haar waarneemt, getekend door het verhaal dat hij bedenkt. Het ontologische verschil tussen realiteit en verzonnen wereld is dan binnen de interpretatie niet meer van belang, en het verklaart waarom ondanks (?) het binnendringen van de fantasiewereld in de realiteit een groot deel van het verhaal een getrouwe, realistische afbeelding lijkt te zijn van het leven van de schrijver. Op mij komt You Bright and Risen Angels tenminste op die manier over**** . Het bedenken van een fantasieverhaal en dat in de realiteit door laten werken als een strategie om te overleven in de grauwheid?

Op het primaire diëgetische niveau zit de schrijver zit ‘s nachts op het kantoor achter de computer en bedenkt het verhaal van zijn bright and risen angels. Zoals hij verderop in het boek vertelt is ook hij, als computerprogrammeur in dienst van de Society of Daniel. Hij is onlangs in de steek gelaten door zijn vriendin Clara Bee, bij wie hij in huis woonde. Steeds wanneer over zichzelf verteld is er een duidelijk onderscheid tussen zijn wereld, waarin hij, de “beetle”, is doodgestoken door zijn Clara Bee en de wereld die hij bedenkt achter zijn beeldscherm. Hij en Clara Bee lijken echtere mensen dan de bright and risen angels. Niets wat hen overkomt is fantastisch of onmogelijk. Wat de schrijver verteld over het einde van hun relatie is uiterst pathetisch en ongecompliceerd (hij verteld exact wat er gebeurde, wat hij deed, hoe gek hij deed enzovoort, zonder te psychologiseren), oprecht en realistisch over. dat het “insektenrijk” ook in hun wereld aanwezig is: hij is de “beetle”, zij de “bee”, is, anders dan in het geval van Bug, puur een kwestie van naamgeving.

Het merkwaardigste personage – het is bijna de vraag is of het wel als een personage beschouwd kan worden – is Big George. In het hoofdstukje Shape-Shifting zegt hij dat hij zich kan vermommen als elk bezield of onbezield voorwerp, (het is alleen zijn geloofsartikel om nooit Hitler te zijn), want hij is “Big George, the eternal winner” (p.5). Gedurende het verhaal blijkt dat hij, net als de schrijver een heleboel touwtjes in handen heeft. Vaak als de schrijver even het woord neemt in de ik-vorm volgt daarop een opmerking van Big George (of andersom). Dat hij in zekere zin eenzelfde soort functie heeft als de schrijver (die zich immers ook naar believen kan vermommen) komt pas goed naar voren in het allerlaatste hoofdstuk Shape-Shifting, the real identity of Captain Freiheit, waarin eerste Big George en daarna de schrijver aan het woord is. Hierin blijkt dat Big George ook de harde schijf is in de computer waarop de schrijver werkt, en/of een computervirus dat de informatie die de schrijver intypt verandert. Er is een strijd gaande tussen de schrijver, die op de hand is van de revolutionairen en Big George, die zorgt dat de geschiedenis haar juiste loop zal volgen (immers de  elektriciteit heeft al gewonnen, niet Bug): “He has taken umbrage at the fact that I, too, had a vision of things and modified the data accordingly. I, for instance, am in charge of the tape drives. He has no access to the computer center, and resents it when I alter his favorite characters” (p. 627).

Maar Big George is ook één van de programmeurs met wie de schrijver samenwerkt op zijn kantoor – en blijkbaar iemand die hoger in de hiërarchie staat dan hij, want hij verbied hem ‘s nachts het kantoor te verlaten. Hij is, eerder in het boek, ook een lid van de zwemploeg waarvan o.a. Parker, Wayne en Bug deel uitmaken. Big George kan zich werkelijk vermommen als wat hij maar wil. Zoals in de “Social Gazette” staat is hij “Apolitical, tropical explorer; hard-coded and ubiquitous; immortal. Extremely dangerous. At everyone’s disposal” (p.ix). Zo beschreven lijkt hij een personage, en zo handelt hij ook, echter behalve dat is hij ook een metafoor van de onzichtbaarheid van de macht, en een teken van het feit dat in taal alles mogelijk is.

Nog mysterieuzer dan Big George zijn de “Blue Globes”. Volgens de “Social Gazette” zijn zij de plaats “where the real power was” (p.xii). Ze zijn duidelijk geen personages, maar krachten die opgesloten zitten in sommige elektrische apparaten. Als de groep van Bug een aanval onderneemt op het kantoor waar ook de schrijver werkt blijken er twee Blue Globes verscholen te zitten, waarvan één in de computer. Het idee van de Blue Globes doet mij nog het meest denken aan het verhaal van Byron the Bulb uit Gravity’s Rainbow, een onsterfelijke gloeilamp met een bewustzijn en revolutionaire gedachten.

Een groot gedeelte van de personages uit het verhaal van de schrijver is voor een groot deel mimetisch en normaal, tenminste volgens de theorie van Fokkema. De logische code is meestal intact, de biologische code ontbreekt soms, maar niet altijd, de sociale code is altijd aanwezig, evenals de code van descriptie. Echter veel personages hebben ook een fantastische component: niet-menselijke ouders (Parker Fellows), een dubbelheid insekt-mens (Bug, Tony), ze verrichten onmogelijke daden (Mr. White en Wayne), hebben onmogelijke krachten (Parker), of zijn zo geniaal dat het onmogelijk is (Newt).

De psychologische code is wel degelijk aanwezig – de verteller zegt zelf dat elk motief bekend moet zijn. Dit wil echter niet meer zeggen dat de lezer op de hoogte gesteld wordt van de motieven van de personages. De psychologie van alle personages, inclusief die van de schrijver en Clara Bee is eerder primitief en eenvoudig. Het is meer een psychologie van een Oudijslandse saga dan van een twintigste-eeuwse roman. Niet zelden wordt een personage getypeerd door één psychologisch kenmerk. In die zin is het inderdaad een cartoon: de personages zijn plat, en zijn in de eerste plaats posities in een verhaal. De avonturen die verteld worden zijn veel belangrijker. Op deze twee dingen: de fantastische kenmerken van een aantal personages en de primitieve psychologie wil ik nu wat dieper ingaan in de beschrijving van Bug, Parker, Wayne, en Dr. White.

Bug is de held van het verhaal. Hij is de revolutionair bij uitstek, zoals het in de “Social Gazette” staat: “Atheist, spy, revolutionary, one-time insect ally; founder of the Kuzbuite movement; aged 44 in the Year 1 of the Revolution; university graduate”. Het is zijn doel de macht van de elektriciteit te ondermijnen, en daartoe heeft hij een aantal mensen om zich heen verzamelt (o.a. Milly, Susan, Wayne) die hij in Alaska traint om uiteindelijk een aanval op de Society of Daniël te ondernemen. Hij is een natuurliefhebber en in bezit van de magische “earplugs” waardoor hij in contact staat met de insekten. De “earplugs” beschermen hem, en de insekten staan hem op allerlei andere manieren bij, zij strijden namelijk ook tegen de krachten van de elektriciteit. (Wat de “Blue Globes” voor de elektriciteit zijn, zijn de insekten voor de revolutionairen).

Het belangrijkste kenmerk van Bug is zijn dubbelheid insekt-mens. Deze komt voor het eerst naar boven op een zomerkamp. Daar is hij een buitenbeentje dat liever in de tent ligt te lezen, of in zijn eentje door het bos zwerft en naar de natuur kijkt. Hij hoort niet bij de groep. Ook Tony is zo’n buitenbeentje, op een bepaald moment ontdekken de andere jongens het verschrikkelijke dat Tony eigenlijk een insekt is (hij heeft snoep meegenomen wat strikt verboden is), zijn smerige groene keverlichaam wordt in elkaar gemept en hij wordt verwijderd uit het kamp. Hij laat Bug zijn “earplugs” na. Vanaf dat moment staat Bug in contact met de insekten en is zelf ook fysiek een insekt. Nu laat het feit dat Bug een insekt is zich lezen als een metafoor van zijn uitgestoten-zijn, en het wordt een metafoor van zijn totale koudbloedigheid als revolutionair. Echter het verhaal zit op zo’n manier in elkaar dat het zich niet laat reduceren tot een metafoor, het moet binnen het verhaal wel degelijk ook letterlijk genomen worden.

Ik denk dat er gesproken kan worden van een soort dubbele focalisatie, of liever gezegd van wat ik het een “Calvin & Hobbes-effect” noem. In de ogen van de meeste personages en de schrijver is Bug in de eerste plaats een gewoon mens, maar anderen zien hem enkel als uitschot, als een “creep”: zij zien geen mens maar een kever. Bug ziet zichzelf meestal als een mens, maar in sommige situaties, met name wanneer hij de “earplugs” draagt, of in gevaar is, voelt hij zich een insekt, een uitgestotene, revolutionair en uitverkorene. Dan staat hij in contact met de insektenwereld, krijgt informatie van de bugs door (die het huis van Mr. White hebben “ge-bugged”), en kan gebruik maken van de insektenondergrondse.

Bug wordt in zijn streven voornamelijk geleid door wrok jegens wat hem in het verleden is aangedaan. Niet alleen op het zomerkamp werd hij een buitengesloten, ook in de zwemploeg en op de universiteit. In de zwemploeg was hij het slachtoffer bij een zeer wrede training: ternauwernood werd hij gered door de insekten. Op de universiteit speelt hij niets klaar. Daarna ontwikkelt hij zijn koudbloedigheid die nodig is om een goed guerrillastrijder en revolutionair te zijn.

De logische code wordt ondermijnt (er gebeuren allerlei dingen die onze realiteit onmogelijk zijn), de biologische code is min of meer intact (Bug heeft gewone ouders), de sociale code en de code van descriptie zijn volop aanwezig (Bug wordt getypeerd door zijn professie als revolutionair). Zijn dubbelheid insekt-mens kan gelezen worden als een metafoor. De psychologische code tenslotte is ook aanwezig: we krijgen inzicht via vertellerstekst in de gedachten en motieven van hem, maar uiteindelijk wordt hij op het psychologische vlak vooral getypeerd door zijn wrok en koudbloedigheid, en zijn psychologie is niet gecompliceerd.

Parker Fellows is een leerling van de Society of Daniël, en lid van de zwemploeg. Hij gaat meestal zijn eigen gang, ook al is hij in dienst van Mr. White. Volgens de “Social Gazette” is hij een “tool of the plants and the blue globes”, zeker is dat hij niet-menselijke ouders heeft. Hij leeft als een zwerver, slaapt op straat, heeft geen geld. Hij leeft voornamelijk op ontwikkelaar. In de loop van het boek ontwikkelt hij daardoor de kracht om met zijn vingertoppen foto’s te ontwikkelen, ook van zaken die niet aanwezig zijn, en niet per sé op papier. Bug is er op uit om wraak te nemen op Parker. Hij zendt daarom het “caterpillar heart” naar Parker. Het gevolg is dat zich na verloop van tijd een rups vastzuigt aan Parker, er ontstaat een symbiose tussen insekt en mens. Parker is verliefd op de rups die groter en groter wordt. (Hier stopt Vollmann met zijn verhaal). Parker is zowel een machine-mens (als foto-ontwikkelaar), als half-mens half-dier (sinds de symbiose met de rups). Verder wordt hij gekarakteriseerd door zijn genialiteit, zijn afzondering, zijn bovennatuurlijke gaven en het feit dat Wayne hem vereert. In de terminologie van Fokkema: de logische en biologische code worden ondermijnd Parker bij uitstek is een personage uit een fantastische roman – terwijl de andere codes intact zijn. Daardoor is hij in een aantal aspecten wel als representatie van een gewoon mens te lezen, hoe fantastisch hij verder ook is.

Wayne’s psychologie wordt vooral gekenmerkt door zijn niet aflatend verlangen te zijn als Parker. Hij bewondert hem in alles, maar is niet op de hoogte van zijn ware aard. Hij is een reactionair, werkt voor Mr. White en sluit zich als infiltrant een tijdje aan bij de eerste extremistische groep van Bug. Volgens de “Social Gazette” is hij een zeeman en commando, als cliché komt dat in ieder geval overeen met een aantal avonturen waarin hij op brute wijze een einde maakt aan bedreigingen van vreemdelingen.

Mr. White heeft een titanenverleden als cowboy en ontdekkingsreiziger. Hij is de oprichter van de Society of Daniël en de man achter de verspreiding van de elektriciteit over de hele wereld. Hij is in strijd verwikkeld met Phil Blaker (die de macht op Mars bezit en tracht de wereld onder controle te krijgen) en met de insekten. Zijn rechterhand is Dr. Dodger, die in het geheim voor Phil Blaker werkt. In het verhaal zelf heeft hij geen duidelijke bovennatuurlijke gaven, de “Social Gazette” weet echter te melden dat hij onsterfelijk is en ter beschikking staat van de “polar bear” (die niet in het verhaal voorkomt). Mr. White is bezeten van de macht. Als leider van de Society of Daniël is hij ook de directeur van de schrijver. Ook in zijn geval is er in de termen van Fokkema sprake van een ondermijning van de logische en biologische code en zijn de andere codes intact. Op het psychologische vlak wordt hij gekenmerkt door machtswellust en een bijzonder rigide aanpak van zijn kinderen en leerlingen. In de ogen van veel personages blijft hij een soort onbenaderbare reus.

Wat de overvloed aan andere  personages betreft, meestal ze zijn fantastisch, hebben bovennatuurlijke krachten, niet-menselijke ouders of kunnen zich veranderen in insekten. Hun psychologie is in alle gevallen primitief: het draait steeds om motieven en handelingen. Ik denk dat de personages in de overdrevenheid van hun fantastische kenmerken enerzijds en hun beperktheid anderzijds (ze zijn er enkel om het verhaal voort te stuwen) overeenkomen met de personages uit avonturenromans, stripverhalen of science fiction. Het zijn ‘flat characters’, bijfiguren uit een cartoon.

Fokkema schrijft dat de personages in Rushdie’s romans afwisselend metafictioneel, “presentational” en “representational” zijn. Het is niet mogelijk ze tot één categorie te reduceren. Daarmee zouden zijn romans enerzijds metafictioneel zijn en anderzijds mimetisch. Typerend voor de Britse postmoderne romans die zij bespreekt is dat de geschiedenis een belangrijke rol speelt en dat de logische en vaak ook biologische code onder druk staan terwijl de andere codes gewoon functioneren. Dat laatste is in overeenstemming met wat ik gevonden heb in Vollmanns roman. Wellicht sluit You Bright and Risen Angels nauwer aan bij dat Britse postmodernisme zoals Fokkema dat ziet dan bij de oudere Amerikaanse metafictie. Dat zegt echter niet bijzonder veel. Benadrukken dat de personages verzinsels zijn op de manier waarop Vollmann dat doet staat ook dicht bij de Amerikaanse metafictie, terwijl verschillende kenmerken zo uit een 18-eeuwse roman geleend zouden kunnen zijn. Ik wil mij ten slotte niet op basis van één roman wagen aan speculaties over de huidige ontwikkeling van de literatuur.

Dan blijven twee vragen over: kunnen de personages in You Bright and Risen Angels opgevat worden als mimetisch; en kunnen er uitspraken gedaan worden over de kwestie of er een “zelf”, een “identiteit” of enkel een “subject” (volgens de definities van Fokkema) bestaat in de wereld van Vollmann? De laatste kwestie staat niet in het brandpunt van de aandacht in Vollmanns avonturenroman. Identiteit ontlenen de personages aan wat ze doen, wat ze hebben meegemaakt en waar ze naar streven. Wat vooral opvalt is dat ook de schrijver/verteller en Clara Bee gekenmerkt worden door een even primitieve psychologie als de fantastische personages, en ze desalniettemin realistisch overkomen dankzij de beschrijvingen van hun persoon, psychologie, motieven, doen en laten. Hoe fantastisch ze ook zijn ze representeren aspecten die we herkennen uit onze wereld, soms metaforisch. Binnen de verhaalwereld gelden ze als echte personages. You Bright and Risen Angels is eerder mimetisch gericht dan anti-mimetisch – al is het de mimesis van een fantastische wereld, waarin een machtsstrijd woedt, ook tussen de verteller en Big George.

* Tenzij de "Social Gazette" opgevat wordt als een teken dat het verhaal geworteld is in de realiteit.

** Er is een verschil wat dit betreft tussen deze roman en andere postmoderne romans waarin gespeeld wordt met dit aspect. Normaliter wordt gewezen op de fictionaliteit van de personages door te benadrukken dat ze “word-beings” zijn die op de pagina die de lezer voor zich heeft leven. Hier wordt benadrukt dat de personages bedenksels zijn maar ze hebben een soort onafhankelijk leven binnen de roman, namelijk op de harde schijf die deel uitmaakt van de primaire diëgetische wereld, en waaraan door Big George gerommeld wordt. Het boek dat de lezer voor zich heeft is niet hetzelfde als de harde schijf. In de oudere postmoderne romans komt wel het effect voor dat de schrijver het boek schrijft dat de lezer voor zich heeft, dat is een eenvoudigere constructie. Het effect is hier niet dat de lezer ervan doordrongen wordt dat hij pas de personages tot leven roept, wat volgens de theorie het geval zou zijn in veel postmoderne romans, maar eerder dat de lezer er vanuit gaat dat er een fantasieverhaal verteld wordt door de schrijver achter zijn computer, en vervolgens de ontologische stabiliteit ondermijnt wordt en men niet meer zeker kan zijn van de status van de personages.

*** Diëgetisch gebruik ik als een puur narratologische term, terwijl ontologisch duidt op een verschil in werkelijkheidsniveau.

**** Het gaat dan niet om de stukken waar uitsluitend de avonturen in de verzonnen wereld verteld worden (90% van het boek), maar uitsluitend om de stukken waarin de schrijver zelf ook optreedt.

This text was supposed te become part of a PhD that I never finished. It was written in the Summer of 1992.

some rights reserved
Arie Altena
index